In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 19 december 2024, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking van de Dienst Toeslagen met betrekking tot de compensatie voor kinderopvangtoeslag. Eiseres stelde dat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op haar bezwaar, dat zij op 18 april 2023 had ingediend. De rechtbank had eerder, op 1 februari 2024, een soortgelijk beroep gegrond verklaard en de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen zes weken een besluit te nemen. Echter, op het moment van deze uitspraak had de Dienst Toeslagen nog steeds geen besluit genomen, waardoor de rechtbank oordeelde dat het beroep opnieuw gegrond was.
De rechtbank stelde vast dat de termijn voor het nemen van een besluit op 14 maart 2024 was verstreken en dat de Dienst Toeslagen in gebreke was gebleven. De rechtbank droeg de Dienst Toeslagen op om binnen twintig weken na verzending van de uitspraak een besluit op het bezwaar van eiseres bekend te maken. Tevens werd er een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn overschreden werd, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50 en het door haar betaalde griffierecht van € 51,- moest door de Dienst Toeslagen worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid voor eiseres om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met deze uitspraak. De rechtbank heeft in deze zaak ook een precedent gesteld voor de termijn waarbinnen bestuursorganen moeten beslissen in vergelijkbare situaties.