In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 29 november 2024, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking van de Dienst Toeslagen met betrekking tot de compensatie voor kinderopvangtoeslag. Eiseres stelde dat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op haar bezwaar, dat zij op 21 februari 2023 had ingediend. De rechtbank had eerder, op 18 januari 2024, een uitspraak gedaan waarin het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond werd verklaard en de Dienst Toeslagen opdroeg om binnen zes weken een besluit te nemen. Echter, op de datum van deze uitspraak had de Dienst Toeslagen nog steeds geen besluit genomen.
De rechtbank constateerde dat de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar op 29 februari 2024 was verstreken en dat er nog steeds geen beslissing was genomen. Daarom oordeelde de rechtbank dat het beroep gegrond was en dat de Dienst Toeslagen alsnog een besluit moest nemen. De rechtbank bepaalde dat dit besluit binnen twee weken na verzending van de uitspraak moest worden genomen, maar in bijzondere gevallen kon een andere termijn worden vastgesteld. De rechtbank wees erop dat in deze zaak sprake was van een bijzonder geval, waarbij de wettelijke beslistermijn te kort was om een besluit te nemen. De rechtbank had eerder op 25 oktober 2024 geoordeeld dat een termijn van twintig weken na verzending van de uitspraak realistisch was voor tweede en volgende beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar.
Daarnaast werd er een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat de Dienst Toeslagen de termijn overschreed, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50, en het door haar betaalde griffierecht van € 51,- moest door de Dienst Toeslagen worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier T. Rommes.