In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 16 december 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking van de Dienst Toeslagen met betrekking tot de compensatie voor kinderopvangtoeslag. Eiser stelde dat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op zijn bezwaar, dat hij op 6 april 2023 had ingediend. De rechtbank had eerder, op 16 januari 2024, al geoordeeld dat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist en had hen opgedragen om binnen zes weken een besluit te nemen. Echter, op het moment van deze uitspraak had de Dienst Toeslagen nog steeds geen besluit genomen.
De rechtbank constateerde dat de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar op 27 februari 2024 was verstreken. Aangezien de Dienst Toeslagen niet had gereageerd, oordeelde de rechtbank dat het beroep gegrond was. De rechtbank droeg de Dienst Toeslagen op om alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen, maar in dit geval was de wettelijke beslistermijn te kort om een besluit te nemen.
De rechtbank stelde verder dat in zaken zoals deze een dwangsom van € 50,- per dag moet worden opgelegd voor elke dag dat de Dienst Toeslagen de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50, en de Dienst Toeslagen werd opgedragen het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier K.E. Pruntel, en werd openbaar uitgesproken op 16 december 2024.