ECLI:NL:RBMNE:2024:7388

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
11220657
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenrechtelijke geschil tussen aannemer en consument over schadevergoeding en betaling van facturen

In deze zaak vorderde de aannemer, een besloten vennootschap, betaling van facturen voor werkzaamheden aan het dak van de schuur van de gedaagde. De gedaagde had een tegenvordering ingediend, omdat hij stelde dat de aannemer schade had veroorzaakt tijdens de werkzaamheden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niets meer verschuldigd was aan de aannemer, omdat deze niet had voldaan aan zijn informatieplichten. De aannemer moest echter wel een schadevergoeding van € 2.600,00 aan de gedaagde betalen voor de schade aan de koelcel. De zaak werd behandeld op 19 november 2024, waarbij beide partijen en hun gemachtigden aanwezig waren. De kantonrechter concludeerde dat de aannemer niet had voldaan aan de wettelijke informatieplichten, wat leidde tot een vermindering van de hoofdsom met 25%. De gedaagde had al een aanzienlijk bedrag betaald, waardoor hij niets meer aan de aannemer verschuldigd was. De gedaagde had ook een tegeneis ingediend voor schade aan de bestrating, maar deze werd afgewezen omdat hij niet tijdig had geklaagd. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11220657 \ UC EXPL 24-4888 JB/61315
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
verwerende partij in de tegenvordering (reconventie),
gemachtigde: Smits Legal Bedrijfsjuristen,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
eisende partij in de tegenvordering (reconventie),
gemachtigde: mr. F. Folkers.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding van [eiseres] van 16 juli 2024;
- diverse stukken die tezamen worden aangemerkt als de conclusie van antwoord met tegeneis (eis in reconventie) van [gedaagde] ;
- 3 pagina’s handgeschreven aantekeningen A5;
- 5 handgeschreven pagina’s A4;
- 14 foto’s klein formaat;
- 10 foto’s groot formaat;
- deel algemene voorwaarden van [eiseres] ;
- offerte [onderneming 1] ;
- getypte brief met 5 bijlagen d.d. 19/08/24;
- de aanvullende producties van [eiseres] ;
- een aanvullende productie (rapport van [onderneming 2] BV) van [gedaagde] .
1.2.
Op 19 november 2024 is de zaak besproken tijdens de mondelinge behandeling. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Namens [eiseres] waren [A] (bedrijfsleider), [B] (financial manager), [C] en haar gemachtigde mr. M. Smits aanwezig. Namens [gedaagde] waren [D] en zijn gemachtigde mr. F. Folkers aanwezig.
1.3.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] heeft werkzaamheden aan het dak van de schuur van [gedaagde] uitgevoerd. Zij heeft daarvoor drie facturen van in totaal € 49.610,00 (inclusief BTW) gestuurd. [gedaagde] heeft dit bedrag nog niet geheel betaald. Daarom vordert [eiseres] in deze zaak betaling van het resterende bedrag van € 7.010,00 (inclusief BTW). [gedaagde] wil niet betalen, omdat hij vindt dat [eiseres] tijdens het werk schade heeft veroorzaakt. Hij wil dat [eiseres] deze schade vergoedt en heeft daarom een tegeneis ingediend van € 40.370,95. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] zijn eis verminderd tot € 38.670,95. De kantonrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde] niets meer aan [eiseres] verschuldigd is. [eiseres] moet nog wel een bedrag van € 2.600,00 aan [gedaagde] betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

De beoordeling van de eis van [eiseres] (eis in conventie)
Partijen hebben met elkaar een overeenkomst gesloten
3.1.
Partijen hebben afgesproken dat [eiseres] werkzaamheden voor [gedaagde] zou uitvoeren en dat [gedaagde] de daarvoor verzonden facturen zou betalen. [eiseres] heeft drie facturen aan [gedaagde] gestuurd van in totaal € 49.610,00 (inclusief BTW). Het uitgangspunt van de wet is dat afspraken moeten worden nagekomen. Daarom mocht [eiseres] normaal gesproken verwachten dat [gedaagde] de gehele rekening zou betalen. Maar soms kunnen er redenen zijn waarom er toch niet (geheel) betaald hoeft te worden. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als [eiseres] in strijd heeft gehandeld met bepaalde wetsartikelen. In zaken waarin een overeenkomst is gesloten met een consument, gelden een aantal aanvullende regels waaraan een handelaar (zoals [eiseres] ) moet voldoen.
Er is sprake van een consumentenzaak
3.2.
De eerste vraag die de kantonrechter op grond van Europese regelgeving daarom moet beantwoorden, is of sprake is van een consumentenzaak. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij ervan uitgaat dat zij geen overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde] zelf, maar met [onderneming 3] . Volgens haar is daarom geen sprake van een overeenkomst met een consument, maar met een bedrijf, en zijn de regels uit de wet over consumenten niet van toepassing.
3.3.
De kantonrechter gaat aan dit standpunt voorbij. De offerte voor de werkzaamheden was namelijk gericht aan [gedaagde] , wonende op de [adres] te [plaats] . Deze offerte is ook door [gedaagde] ondertekend. Daarnaast zijn de facturen verzonden naar het adres [adres] in [plaats] , het adres van [gedaagde] . Dat de facturen gericht waren aan [onderneming 3] en de werkzaamheden verricht zijn aan het gebouw waar het fruitbedrijf haar werkzaamheden verricht, maakt niet dat het fruitbedrijf partij is geworden bij de overeenkomst. De facturen zijn betaald vanaf de privérekening van [gedaagde] . Daarnaast is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [gedaagde] wel eigenaar is van het vastgoed waar [eiseres] werkzaamheden heeft verricht, maar dat hij geen eigenaar is van het fruitbedrijf. Het fruitbedrijf is namelijk van zijn zoon.
3.4.
Dat betekent dat de eis van [eiseres] is gebaseerd op een overeenkomst tussen een partij die handelt in de uitoefening van haar beroep of bedrijf ( [eiseres] ), en een consument ( [gedaagde] ). Op zo’n overeenkomst zijn bepalingen van toepassing die consumenten beschermen. Sommige van deze bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve (uit zichzelf, ook als de consument daar niet om vraagt) moet beoordelen of die zijn nageleefd. Zo niet, dan moet de kantonrechter daar, ook ambtshalve, consequenties aan verbinden. Daarbij moet gedacht worden aan een (gedeeltelijke) afwijzing van de vordering.
De hoofdsom wordt verminderd met 25%, omdat [eiseres] niet heeft voldaan aan de informatieplichten uit de wet
3.5.
Uit de wet blijkt dat [gedaagde] als consument door [eiseres] op bepaalde informatie had moeten worden gewezen. Ten eerste staat in artikel 6:230l onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat [eiseres] informatie had moeten geven over de totale prijs van de werkzaamheden, inclusief alle belastingen. Uit de offerte en wat besproken is op de zitting blijkt echter dat [eiseres] een totaalprijs
exclusief btwvan € 41.000,00 heeft gegeven. Dat betekent dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de informatieplicht van dit artikel.
3.6.
Daarnaast had [eiseres] informatie moeten geven over de termijn waarbinnen zij de werkzaamheden zou gaan uitvoeren (artikel 6:230l onder d BW). Uit de overeenkomst zelf blijkt niet dat [eiseres] deze informatie aan [gedaagde] heeft gegeven. [eiseres] heeft ook tijdens de rechtszaak niet aangegeven dat zij aan deze verplichting heeft voldaan. Als handelaar is [eiseres] wel degene die dat had moeten doen. Doordat zij dat niet heeft gedaan, kan de kantonrechter niet vaststellen of [gedaagde] is gewezen op deze informatie. Daarom gaat de kantonrechter uit van een schending van deze informatieplicht.
3.7.
In de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten is opgenomen welke consequenties aan de schending van informatieplichten moet worden verbonden. Daarin staat dat een schending van één tot drie belangrijke informatieplichten leidt tot een vermindering van de hoofdsom met 25%. Omdat de kantonrechter in deze zaak uitgaat van een schending van twee belangrijke informatieplichten, vermindert de kantonrechter de hoofdsom met 25%, dat wil zeggen met € 12.402,50 (€ 49.610,00 x 25%).
[gedaagde] hoeft niets meer aan [eiseres] te betalen
3.8.
Dat betekent dat [gedaagde] voor de werkzaamheden een bedrag van in totaal (€ 49.610,00 - € 12.402,50 =) € 37.207,50 inclusief BTW aan [eiseres] verschuldigd was. Vaststaat dat [gedaagde] al een bedrag van € 40.000,00 heeft betaald (exclusief een creditering voor schade aan de koelcel van [gedaagde] ). Daarom is [gedaagde] niets meer aan [eiseres] verschuldigd en wordt de vordering van [eiseres] afgewezen.
[gedaagde] hoeft geen wettelijke rente te betalen
3.9.
[eiseres] heeft ook gevorderd dat [gedaagde] wettelijke rente moet betalen over het bedrag dat hij volgens [eiseres] nog moest betalen. Omdat de vordering van [eiseres] met de laatste betaling door [gedaagde] al volledig was voldaan, is [gedaagde] nooit te laat geweest met betaling en hoeft hij ook geen wettelijke rente te betalen.
[gedaagde] hoeft geen buitengerechtelijke kosten te betalen
3.1
[eiseres] heeft daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.271,10 gevorderd. Dat zijn kosten die [eiseres] heeft gemaakt voor het versturen van betalingsherinneringen. Omdat de vordering van [eiseres] wordt afgewezen, is er ook geen reden om de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen.
[eiseres] moet de kosten van de rechtszaak (proceskosten) in conventie betalen
3.11.
Omdat [eiseres] de partij is die ongelijk krijgt, moet zij de kosten van de rechtszaak (proceskosten) in conventie aan [gedaagde] betalen. Hiervoor gelden vaste tarieven. De kantonrechter begroot de proceskosten van [gedaagde] op:
- salaris gemachtigde
339,00
(1 punt [1] × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
474,00
De beoordeling van de tegeneis van [gedaagde] (eis in reconventie)
De tegeneis van [gedaagde]
3.12.
[gedaagde] heeft een tegeneis ingediend. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] namelijk tijdens de uitvoering van de werkzaamheden schade veroorzaakt aan de koelcel en aan de bestrating. Hij wil dat [eiseres] de schade vergoedt die daardoor is ontstaan. Juridisch heeft [gedaagde] een beroep gedaan op de bepaling van de tekortkoming in de nakoming (artikel 6:74 BW). [gedaagde] heeft in zijn reactie op de dagvaarding (de conclusie van antwoord) de volgende schadeposten genoemd:
- herstel koelcellen € 2.624,37
- herstel pad € 25.546,58
- schoonmaakkosten € 1.200,00
- vergoeding [D] € 500,00
- immateriële schadevergoeding
€ 10.000,00
Totaal € 40.370,95
3.13.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] zijn eis verminderd. Hij heeft toegelicht dat [eiseres] de schoonmaakkosten niet hoeft te vergoeden. Daarnaast moet de vergoeding voor [D] worden gezien als proceskostenvergoeding en niet als schadevergoeding. Als de vergoeding voor herstel van de koelcel al in mindering is gebracht op de vordering van [eiseres] – waar het op lijkt – dan is die ook niet meer aan de orde.
3.14.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat [eiseres] alleen een vergoeding hoeft te betalen voor het herstel van de koelcellen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[eiseres] moet de schade van € 2.600,00 aan de koelcel vergoeden
3.15.
Vaststaat dat [gedaagde] (in ieder geval op de ochtend voorafgaand aan de werkzaamheden) tegen [eiseres] heeft gezegd dat de medewerkers niet op het dak van de koelcellen mochten staan. De medewerkers van [eiseres] hebben dat vervolgens wel gedaan. Daardoor zijn er scheuren in het dak ontstaan. [gedaagde] moest de koelcel daarna weer water- en luchtdicht maken. Daarvoor heeft hij in 2022 een offerte opgevraagd, waarin staat dat het herstel € 2.130,00 exclusief btw kosten. Volgens [gedaagde] komt daar een bedrag aan inflatie en btw bij, dat volgens hem € 494,37 bedraagt. Daarom vordert hij van [eiseres] een bedrag van € 2.624,37.
3.16.
De schade aan de koelcel is namens (de verzekeraar van) [eiseres] onderzocht door [onderneming 4] . In het rapport van [onderneming 4] van 23 maart 2023 staat dat het herstel € 2.600,00 zal kosten. [eiseres] heeft niet betwist dat zij aansprakelijk is voor de schade aan de koelcel. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat zij op 6 juli 2024 een creditnota van € 2.600,00 aan [gedaagde] heeft gestuurd. Dit bedrag heeft zij daarom in mindering gebracht op de totale eis die zij tegen [gedaagde] heeft ingesteld. [eiseres] vindt dat zij daarmee het gehele bedrag al heeft vergoed aan [gedaagde] .
3.17.
De kantonrechter vat dit op als een beroep op verrekening (artikel 6:127 BW), maar gaat aan dit standpunt van [eiseres] voorbij. Door de sanctie van de vermindering van de betalingsverplichting wegens schending van informatieplichten (§ 3.7 van dit vonnis) had [gedaagde] met de laatste betaling de gehele vordering van [eiseres] al betaald. Dat betekent dat [eiseres] zelf op 6 juli 2024 geen vordering meer had op [gedaagde] en dat zij dus ook de aan [gedaagde] te betalen schadevergoeding niet met een eigen vordering kan verrekenen. Dat betekent dat [eiseres] de schade alsnog aan [gedaagde] moet vergoeden. De kantonrechter sluit voor de bepaling van de hoogte van de schade aan bij het bedrag dat in het rapport van [onderneming 4] is vastgesteld, namelijk € 2.600,00.
[gedaagde] is gehouden op tijd te klagen over de schade aan de bestrating en heeft dat niet gedaan
3.18.
Daarnaast heeft [gedaagde] € 25.546,58 gevorderd voor herstel van het straatwerk. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] met een hoogwerker met rupsbanden op het pad heeft gereden, terwijl de rubbers niet om de banden zaten. [gedaagde] heeft daar toen ook een opmerking over gemaakt. [eiseres] heeft dat niet betwist. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] vervolgens het gehele pad rondom de schuur met de hoogwerker kapotgereden.
3.19.
[gedaagde] heeft door [onderneming 2] BV een rapport laten opstellen. [onderneming 2] heeft op 26 augustus 2024 onderzoek verricht en komt tot de conclusie dat [eiseres] de schade had kunnen voorkomen als zij het straatwerk had beschermd met rijplaten. Volgens [onderneming 2] kost het herstel van het straatwerk € 12.500,00.
3.20.
Voordat de kantonrechter toekomt aan de vraag of [eiseres] schade heeft veroorzaakt aan de bestrating en daarmee tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, moet worden beoordeeld of [gedaagde] de schade op tijd bij [eiseres] heeft gemeld. De regels hierover staan in artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hierin staat dat de schuldeiser ( [gedaagde] ) binnen ‘bekwame tijd’ moet klagen bij de schuldenaar ( [eiseres] ) als hij vindt dat de schuldenaar de overeenkomst niet goed is nagekomen. De termijn waarbinnen moet worden geklaagd, begint te lopen als de schuldeiser het gestelde gebrek ontdekt of redelijkerwijs had horen te ontdekken. Als de schuldeiser dat niet doet, dan kan hij op dat gebrek geen beroep meer doen en dan kan hij de schuldenaar daar niet meer op aanspreken. De achtergrond van deze klachtplicht is dat de schuldenaar wordt beschermd tegen te late en daardoor moeilijk tegen te spreken klachten. Hij mag erop rekenen dat de schuldeiser op tijd onderzoekt of sprake is van een gebrek en, als dat niet het geval is, dit bij de schuldenaar meldt.
3.21.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de klachtplicht niet van toepassing is, omdat in dit geval volgens hem geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming, maar van gevolgschade. De kantonrechter gaat hier niet in mee. [gedaagde] mocht er namelijk van uitgaan dat [eiseres] bij het uitvoeren van de werkzaamheden geen schade aan de bestrating zou veroorzaken. Dit is ook meer expliciet bepaald in artikel 4 lid 1 van de algemene voorwaarden, waarin staat dat [eiseres] het werk zodanig moet uitvoeren dat schade aan goederen zoveel mogelijk wordt beperkt. Als wordt vastgesteld dat [eiseres] wel schade heeft veroorzaakt aan de bestrating, levert dat een schending op van de contractuele zorgplicht van [eiseres] .
3.22.
Dat betekent dat de kantonrechter moet beoordelen 1) wanneer de klachttermijn in deze zaak is gaan lopen, 2) wanneer [gedaagde] heeft geklaagd, en 3) of dit op tijd was. De klachttermijn gaat lopen vanaf het moment dat [gedaagde] bekend was of had kunnen zijn met de schade. De kantonrechter is van oordeel dat dit op zijn laatst op het moment van afronding van de werkzaamheden is geweest. Uit de afspraak dat de laatste factuur wordt verzonden binnen 14 dagen na gereedkomen van de werkzaamheden en/of ingebruikname, leidt de kantonrechter af dat de klachttermijn daarmee in ieder geval is gaan lopen op de dag waarop [eiseres] de laatste factuur heeft gestuurd. Dat was op 1 maart 2023.
3.23.
Uit het dossier blijkt dat [gedaagde] voor het eerst over de bestrating heeft geklaagd op 12 september 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] weliswaar aangegeven dat hij dit eerder bij [eiseres] heeft gemeld, maar [eiseres] heeft dat betwist. Daarom kan niet worden vastgesteld dat dit het geval is. Het is namelijk het woord van [gedaagde] tegen dat van [eiseres] . Daarbij komt dat [onderneming 4] op 23 maart 2023 een rapport over de schade bij [gedaagde] heeft opgemaakt, terwijl [gedaagde] niet bij de rapporteur heeft aangegeven dat de bestrating was beschadigd.
3.24.
De kantonrechter is van oordeel dat de klacht van [gedaagde] daarmee te laat was. Dat betekent dat [gedaagde] [eiseres] niet meer kan aanspreken op de gestelde schade en dat [eiseres] daarom geen schadevergoeding voor de bestrating aan [gedaagde] hoeft te betalen.
Ook als [gedaagde] op tijd had geklaagd, had [eiseres] geen vergoeding hoeven te betalen voor de schade aan de bestrating
3.25
Ook als [gedaagde] wel op tijd had geklaagd, zou de vordering tot schadevergoeding worden afgewezen. [eiseres] heeft namelijk aangegeven dat het niet klopt dat zij schade aan de bestrating heeft veroorzaakt. De stelplicht van het verwijt dat schade is ontstaan door het handelen van [eiseres] ligt bij [gedaagde] , maar zij heeft haar stelling niet voldoende onderbouwd. Weliswaar heeft [gedaagde] een rapport overgelegd van [onderneming 2] BV, maar dit rapport kan niet worden gebruikt om de aansprakelijkheid van [eiseres] vast te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling is namelijk gebleken dat de schade niet kan worden afgeleid uit de foto’s die de deskundige heeft gebruikt bij haar oordeel dat schade is ontstaan.
3.26.
[gedaagde] stelt namelijk dat tijdens de werkzaamheden een scheur in de betonplaat is ontstaan. Deze scheur is te zien op foto’s 14 en 15. Dit zijn foto’s van na de werkzaamheden. Op foto 2 (van voor de werkzaamheden) zou te zien moeten zijn dat de scheur voor de werkzaamheden nog niet bestond. [gedaagde] heeft toegelicht dat daarvoor moet worden gekeken naar de tweede plaat ná de ingang ter hoogte van de kratten. Hij heeft ook verklaard dat hij zich goed kan voorstellen dat op die foto niets te zien is van aanwezige scheuren op die plek, doordat dit deel niet goed in beeld in gebracht. Andere foto’s van voor de werkzaamheden zijn niet beschikbaar.
3.27.
Daarnaast zou uit foto 10 moeten blijken dat klinkers kapot zijn gereden en dat sporen zichtbaar zijn op de klinkers. Er ontbreekt echter een foto van voor de werkzaamheden, waardoor geen vergelijking kan worden gemaakt. Omdat elk aanknopingspunt ontbreekt om vast te stellen dat door toedoen van [eiseres] schade is ontstaan, kan de vordering ook om die reden niet worden toegewezen.
[eiseres] hoeft geen immateriële schade aan [gedaagde] te vergoeden
3.28.
[gedaagde] heeft ook vergoeding van immateriële schade gevorderd. Om deze schade vergoed te krijgen, moet [gedaagde] volgens artikel 6:106 BW zijn ‘aangetast in de persoon’. Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad is hiervan sprake als psychische schade is ontstaan. [2] Die psychische schade moet worden onderbouwd met concrete gegevens (bijvoorbeeld een diagnose van een psycholoog). Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Hij heeft gesteld dat hij een jaar overlast heeft gehad, dat [eiseres] geen verantwoordelijkheid heeft genomen, dat [eiseres] niet meewerkt aan een oplossing en dat zij niet openstaat voor communicatie. Vanwege de rechtspraak van de Hoge Raad is dat niet genoeg voor vergoeding van immateriële schade. Daarom wordt dit deel van de vordering afgewezen.
Beide partijen betalen hun eigen proceskosten
3.29.
Omdat beide partijen in reconventie gedeeltelijk ongelijk krijgen, moeten zij beiden hun eigen proceskosten betalen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij voor deze rechtszaak heeft gemaakt.
In conventie en in reconventie
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.30.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroept instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
de vorderingen van [eiseres] (conventie)
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 474,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
de vorderingen van [gedaagde] (reconventie)
4.3.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 2.600,00;
4.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
de vorderingen in conventie en reconventie
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.

Voetnoten

1.De gemachtigde van [gedaagde] , mr. Folkers, is niet betrokken geweest bij het opstellen van de stukken die worden aangemerkt als conclusie van antwoord.