Het eindoordeel van de rechtbank
De medische herbeoordeling en zorgvuldigheid daarvan
8. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv het bij de tussenuitspraak geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit 1 voldoende heeft hersteld. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alsnog een medische herbeoordeling heeft verricht, waarvan de bevindingen in het hiervoor genoemd rapport van 6 november 2023 zijn weergegeven. Daarbij is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook ingegaan op het medisch rapport van [B] van 11 mei 2023.
9. In reactie hierop stelt [B] in zijn rapport van 14 februari 2024 dat er aanleiding bestond om informatie op te vragen bij de behandelaren om na te gaan hoe het verloop van de neurologische pathologie is geweest. Het ontstaan hiervan is volgens [B] een langzaam proces en de ex-werknemer was tot zijn ziekmelding van 9 september 2019 in staat om met deze klachten te werken.
10. De rechtbank is echter van oordeel dat met het rapport van 6 november 2023 de medische herbeoordeling zorgvuldig is geweest. Uit dit rapport blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de hoogte was van de klachten van de ex-werknemer, zijn medische voorgeschiedenis en de beschikbare informatie uit de behandelende sector. De primaire verzekeringsarts heeft de ex-werknemer op het spreekuur gezien, waarbij een anamnese is afgenomen en een lichamelijk onderzoek en een onderzoek naar de psyche heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens een eigen onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van de ex-werknemer en daarbij kennis genomen van de beschikbare dossiergegevens in de primaire fase en de bezwaarfase. Er zijn in het dossier geen aanwijzingen dat de beschikbare informatie die betrekking heeft op de situatie van de werknemer op de beoordelingsdatum onduidelijk was, zodat aanleiding had moeten bestaan om bij de behandelaar informatie op te vragen over het ontstaan van de neurologische pathologie. Daarbij betrekt de rechtbank de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullend rapport van 19 april 2024/6 mei 2024 dat het ziekteverloop minder relevant is, omdat van belang is hoe de problematiek op het moment van de einde wachttijd is en welke beperkingen hieruit voortvloeien. Daarbij is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep relevante medische informatie over de gezondheidstoestand van de ex-werknemer heeft gemist om zijn belastbaarheid per einde wachttijd te kunnen heroverwegen.
11. Daarmee komt de rechtbank toe aan de bespreking van de inhoudelijke medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van de toekenning van de WGA-uitkering en de daarmee verband houdende toerekening. Op wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd zal hierna worden ingegaan.
Het inhoudelijke beroep tegen de toekenning WGA-uitkering (bestreden besluit 1)
De eerste arbeidsongeschiktheidsdag
12. Eiseres stelt dat het Uwv onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd of er bij de ex-werknemer al dan niet sprake is van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag dan 9 september 2019. Volgens eiseres zijn in de dossierstukken voldoende en ondubbelzinnige indicaties aanwezig voor het bestaan van arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer vóór aanvang van de dienstbetrekking bij eiseres. De ex-werknemer had de klachten, waarmee hij uitviel, eerder ook al. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiseres naar het ingebrachte rapport van [B] van 11 mei 2023.
13. In eerste instantie was er tussen partijen onduidelijkheid of de eerste arbeidsongeschiktheidsdag nog in geschil was naar aanleiding van de tussenuitspraak. In de brief van 23 april 2024 heeft de rechtbank aan het Uwv meegedeeld dat dit punt nog ter discussie staat, omdat het Uwv niet eerder een standpunt heeft ingenomen over de betwiste eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De rechtbank heeft het Uwv daarom gevraagd om op dit punt een nadere reactie in te brengen. Dit heeft het Uwv gedaan met het aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 april 2024/6 mei 2024.
14. In dit rapport stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen aanleiding is om van een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag uit te gaan. Hij beschrijft dat de ex-werknemer in het verleden bekend is met uitval op medische gronden. Zo is hij in de jaren ervoor meermaals klinisch opgenomen in verband met problematiek. Vóór de huidige aangenomen arbeidsongeschiktheidsdag was dit het meest recent in oktober 2018. Daarnaast speelde er ook andere problematiek, waarvan het plausibel is dat deze zich eveneens geleidelijk aan heeft ontwikkeld. Er is dus volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake van klachten die in de tijd wat schommelden en toenemend aanwezig zijn tot op het punt dat de ex-werknemer is uitgevallen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat in dit geval uit van de door de ex-werknemer in de WIA-aanvraag genoemde datum van 9 september 2019 als eerste ziektedag, omdat er geen duidelijk ander punt is te duiden waarop de gezondheid van de ex-werknemer plots verslechterde (medisch knikpunt). De opname in 2018 is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel een duidelijk medisch knikpunt, maar nadien zijn er onvoldoende aanwijzingen om doorlopende arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Daarbij betrekt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de ex-werknemer in de tussenliggende periode ook heeft gewerkt.
15. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet eerder moet worden gesteld. Daarbij volgt de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in het dossier een duidelijke aanwijzing voor een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag ontbreekt. In de reactie op dit punt stelt [B] in het rapport van 2 juli 2024 dat hij in de gegevens geen geleidelijke verslechtering ziet van de met de problematiek verband houdende klachten en beperkingen. [B] ziet enkel iemand die met een gelijkblijvend probleem steeds weer opnieuw aan de slag gaat en dan terugvalt in de problematiek. De rechtbank ziet echter in wat [B] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten die erop wijzen dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet tijdens het dienstverband met eiseres lag, maar al daarvoor. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullend rapport van 14 november 2024 verder toegelicht dat en waarom de eerste arbeidsongeschiktheidsdag 9 september 2019 is. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er terecht op gewezen dat bij de ex-werknemer weliswaar sprake was van meerdere periodes met uitval, maar dat er geen sprake is geweest van een doorlopende uitval met een onderbreking van minder dan vier weken. Andere en/of nieuwe medische informatie die de conclusie van [B] onderbouwt, is er niet.
De belastbaarheid van de ex-werknemer
16. Eiseres stelt dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen onvoldoende zijn gemotiveerd. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar het rapport van [B] van 14 februari 2024, waarin ook wordt verwezen naar het eerdere rapport van 11 mei 2023. Kort samengevat stelt [B] dat de verzekeringsartsen voor het grootste deel op grond van een diagnose komen tot het aannemen van beperkingen zonder de aard en ernst van de beperkingen nader te objectiveren door na te gaan hoe de ex-werknemer heeft gefunctioneerd ondanks de klachten en aanwezigheid van de diagnoses. [B] kan in ieder geval niet volgen waarom er beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van knijp- en grijpkracht en het boven schouder actief zijn. Verder verbaast [B] zich over de aangenomen ernstige beperkingen als gevolg van het ontbreken van sensibiliteit. Ook vindt [B] de argumentatie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep om beperkingen aan te nemen vanwege spelende psychopathologie bij de ex-werknemer, niet adequaat. Verder heeft [B] in zijn rapport van 2 juli 2024 zijn eigen opvattingen gegeven over de verschillende standpunten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de aangevoerde punten.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij op de hoogte was van de door de ex-werknemer gestelde klachten en diagnoses. Het is duidelijk dat de ex-werknemer lichamelijke en psychische klachten ondervindt. Op basis van de beschikbare medische informatie, maar ook de eigen onderzoeksbevindingen hebben de verzekeringsartsen hiervan een weging gemaakt en die klachten vertaald in objectieve beperkingen voor het verrichten van arbeid. Die vertaalslag in de FML van 20 december 2021 kan de rechtbank volgen. De rechtbank legt dat hierna verder uit.
18. In het rapport van 6 november 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk uiteengezet hoe hij komt tot zijn standpunt over de belastbaarheid van de ex-werknemer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert waarom hij zich kan vinden in de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen in de FML die aansluiten bij de aard en ernst van de aanwezige medische problematiek. Daarbij is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van het uitsluitend ‘klagen’ van de ex-werknemer, maar is dit daadwerkelijk gediagnosticeerd en ook het lichamelijk onderzoek sluit daarbij aan. De ex-werknemer is op basis van de neurologische pathologie en de psychopathologie beperkt geacht voor mentaal, fysiek en energetisch belastende activiteiten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er sprake van een zich verslechterde situatie waarbij de ex-werknemer als gevolg daarvan is uitgevallen en niet langer in staat was om het eigen werk uit te voeren op medische grondslag. Er is dus geen sprake van een stationaire gezondheidstoestand.
19. In de rapporten van 19 april 2024/6 mei 2024 en 14 november 2024 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens ingegaan op de door [B] in zijn rapporten van 14 februari 2024 en 2 juli 2024 gemaakte opmerkingen door puntsgewijs en gemotiveerd toe te lichten waarom bepaalde beperkingen zijn aangenomen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de aandoeningen gespecificeerd die aanleiding geven om beperkingen vast te stellen. De rechtbank volgt de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de rapporten van [B] onvoldoende zijn om te onderbouwen dat er op de beoordelingsdatum te forse beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank zal hierna dieper ingaan op diverse aspecten van de medische beoordeling die eiseres ter discussie heeft gesteld.
- Het functioneren van de ex-werknemer
20. Zo beschrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de primaire verzekeringsarts naast een anamnese, ook gebruik heeft gemaakt van de informatie van de behandeld sector en een psychisch en lichamelijk onderzoek heeft verricht op diverse vlakken. Daarbij is ook gesproken over het dagelijks functioneren/dagverhaal. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep lijkt [B] met zijn opmerking dat de neurologische pathologie al lang vóór de eerste arbeidsongeschiktheidsdag speelde, te suggereren dat deze pathologie niet langer relevant is. Dat is echter niet het geval, omdat zoals eerder aangegeven er sprake is geweest van een verslechtering van het medisch toestandsbeeld dat ook wordt ondersteund door het onderzoek door de primaire verzekeringsarts. [B] is het hier niet mee eens en stelt in zijn rapport van 2 juli 2024 dat uit het beschreven dagverhaal niet kan worden afgeleid wat de ex-werknemer gemiddeld genomen op een dag aan activiteiten verricht. De rechtbank kan echter de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen dat uit het dagverhaal blijkt dat er navraag is gedaan naar het dagelijks leven van de ex-werknemer en het activiteitenpatroon, waarbij hij in algemene zin zijn activiteiten heeft aangegeven. De waardering hiervan is vervolgens gedaan door de ex-werknemer zelf dan wel de verzekeringsarts die de omschreven activiteiten nader duidt. Dit is ook gebruikelijk en geeft een aanduiding van de situatie ten opzichte van een gezonde volwassene. Hoewel de activiteiten niet naar maat en getal exact gekwantificeerd zijn, is dit voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling een adequate aanduiding. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is deze omschrijving in ieder geval afdoende om een beeld te krijgen van het functioneren van de ex-werknemer en om, mede met gebruik hiervan, een oordeel te kunnen geven over zijn functioneren. In de beschikbare medische stukken ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te twijfelen aan dit medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
21. Wat betreft de aangenomen fysieke beperkingen is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de ex-werknemer sprake van een verminderd gevoel/sensibiliteit waarbij is uitgegaan van een gedeeltelijk ontbreken hiervan. Op basis van deze problematiek is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat beperkingen aan te nemen voor activiteiten die een goed gevoel vergen zodat er geen fouten worden gemaakt doordat hij zaken niet goed op de tast kan doen. Ook het langdurig aaneengesloten doen van toetsenbordwerk is daarom beperkt. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht waarom de ex-werknemer beperkt is op het vlak van de schouders. Hierbij speelt enerzijds een rol dat de ex-werknemer restklachten heeft na de operatieve ingreep (restklachten dominante zijde, vervolgens zwaardere belasting linkerzijde). Daarbij komt dat ook de neurologische aandoening aanleiding geeft om een beperking aan te nemen op het vlak van de schouders/armen. Naar aanleiding van de opmerkingen van [B] in zijn rapport van 2 juli 2024 over de fysieke beperkingen heeft de verzekeringsarts verder gespecificeerd welke aandoeningen en/of welke medische argumenten aanleiding hebben gegeven om de beperkingen vast te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt een aannemelijke medische onderbouwing voor het standpunt van eiseres dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten en beperkingen op het fysieke vlak niet goed hebben vastgesteld waardoor te forse beperkingen zijn aangenomen.
- De psychische beperkingen
22. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht waarom de beperkingen als gevolg van de psychopathologie zijn aangenomen die in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de FML zijn vastgesteld. Dit vanwege de mentale belasting en spanningen dan wel ter voorkoming van een terugval
.[B] heeft hierover in zijn rapport van 2 juli 2024 opgemerkt dat uit de gegevens niet duidelijk wordt wat nu precies bij de ex-werknemer stress geeft en dat de door de ex-werknemer geuite klachten met betrekking tot het geheugen en concentratievermogen niet zijn geobjectiveerd. In reactie hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat het bekend is dat de ex-werknemer klachten kent die zijn lichamelijke klachten deels ook kunnen doen verergeren. Ook om die reden is hij beperkt geacht op het vlak van het persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank kan ook deze toelichting volgen. Het enkele gegeven dat [B] de situatie vanuit zijn rol als medisch adviseur van eiseres anders beoordeelt dan de verzekeringsartsen van het Uwv, maakt niet dat de rechtbank aan die informatie de betekenis toekent die eiseres daaraan verbonden zou willen zien. Daarbij betrekt de rechtbank dat in de medische stukken geen aanknopingspunten zijn te vinden om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden of te oordelen dat de belastbaarheid van de ex-werknemer op het psychisch vlak zijn overschat.
23. De rechtbank ziet in wat eiseres in beroep heeft aangevoerd dus geen reden voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van de ex-werknemer onjuist heeft vastgesteld. Hieruit volgt dat van de juistheid van de FML moet worden uitgegaan. De conclusie is dat het bestreden besluit 1 alsnog is gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag.
De arbeidskundige beoordeling
24. Eiseres stelt dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn, gezien de onjuistheid van de FML.
25. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Als uitgangspunt geldt dat de arbeidsdeskundige moet uitgaan van de beperkingen die de verzekeringsarts in de FML heeft vastgesteld. Op basis van die FML heeft de arbeidsdeskundige 24 januari 2022 drie functies geselecteerd. Eiseres heeft tegen die functies geen specifieke gronden aangevoerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 1.
26. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv de geselecteerde functies aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag heeft kunnen leggen. Hieruit volgt dat het Uwv terecht aan de ex-werknemer een WGA-uitkering heeft toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,86%.
27. Eiseres betwist verder dat het Uwv de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering juist heeft vastgesteld. Volgens eiseres moet de duur van de door de ex-werknemer eerder ontvangen WW-uitkering op de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering in mindering worden gebracht. De ex-werknemer heeft van 1 november 1987 tot en met 31 juli 2018 bij zijn vorige werkgever gewerkt. Daarna ontving hij per 1 augustus 2018 een WW-uitkering voor 24 maanden. Daarna heeft de ex-werknemer geen nieuw recht opgebouwd. Volgens eiseres voldoet de ex-werknemer enkel aan de referte-eis van artikel 58, eerste lid, onder a, van de Wet WIA, omdat hij onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de wachttijd recht had op een WW-uitkering. Hij heeft namelijk te kort bij eiseres gewerkt om aan de referte-eis te voldoen.
28. De rechtbank is het met eiseres eens. Het Uwv heeft de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering, met toepassing van artikel 59, eerste lid, van de Wet WIA, bepaald op in totaal 24 maanden. Uit het arbeidsverleden van de ex-werknemer en de in het dossier aanwezige uitkeringsbesluiten, blijkt dat de ex-werknemer een WW-uitkering heeft ontvangen nadat hij op 1 augustus 2018 werkloos was geworden bij zijn vorige werkgever. Toen hij op 1 augustus 2018 in dienst kwam bij eiseres, liep de WW-uitkering daarnaast gedeeltelijk door. De WW-uitkering is beëindigd op het moment dat hij een ZW-uitkering ontving per 11 september 2019 naar aanleiding van zijn ziekmelding op 9 september 2019. De ex-werknemer had echter nog recht op een WW-uitkering, omdat dat recht nog niet volledig was opgebruikt. Uit het besluit van 10 juli 2019 blijkt dat het recht op WW-uitkering doorliep tot 31 juli 2020. De ex-werknemer had dus onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van het recht op een WIA-uitkering, recht op een WW-uitkering en was dus ook uitsluitend op die grond verzekerd voor de WIA. De andersluidende opvatting van het Uwv op dit punt kan de rechtbank niet volgen. Hieruit volgt dat de in artikel 58, eerste lid, onder b, van de Wet WIA bedoelde situatie van toepassing is en dat de maanden dat de ex-werknemer al een WW-uitkering heeft ontvangen op grond van artikel 59, zesde lid, van de Wet WIA in mindering moeten worden gebracht op de uitkeringsduur van de loongerelateerde WIA-uitkering. Het Uwv heeft dit ten onrechte niet gedaan. De beroepsgrond slaagt.
29. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat er nog steeds sprake is van een gebrek in het bestreden besluit 1. Welke gevolgen hieraan worden verbonden komt aan de orde na beoordeling van het bestreden besluit 2 over de toerekening van de WGA-uitkering aan eiseres.
Het beroep tegen de toerekening WGA-uitkering (het bestreden besluit 2)
30. Eiseres voert aan dat de WGA-uitkering, gezien de voorgaande gronden tegen de toekenning, niet aan haar kan worden toegerekend en verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 februari 2022.
31. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep heeft een toerekeningsbesluit een beperkte strekking, namelijk het opleggen van een betalingsverplichting aan de eigen risicodrager.In lijn hiermee is de beoordeling van een toerekeningsbesluit beperkt tot de vraag of is voldaan aan de in de artikelen 82 en 84 van de Wet WIA gestelde voorwaarden. Uit het beperkte karakter van deze toetsing vloeit voort dat geen feiten en omstandigheden in de beoordeling worden betrokken die geen verband houden met deze voorwaarden. Hierin ligt ook besloten dat geen beroep kan worden gedaan op enige schending door het Uwv van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door het achterwege laten van een herbeoordeling van de ex-werknemer en het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen.
32. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval is voldaan aan de in de artikelen 82 en 84 van de Wet WIA neergelegde voorwaarden voor het nemen van een toerekeningsbesluit. Eiseres heeft dat in beroep ook niet betwist. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland gaat hier niet op. In die uitspraak ging het om een aantal gevallen waarin toerekening van ZW-uitkeringslasten niet mogelijk was, omdat (ex-)werknemers onder de no-riskpolis vallen. Die situatie doet zich hier niet voor. Nu de toekenning van de WGA-uitkering per einde wachttijd 6 september 2021 vast staat - zoals hiervoor overwogen - en de ex-werknemer op de eerste dag van de wachttijd bij eiseres in dienst was, heeft het Uwv terecht de aan de ex-werknemer toegekende WGA-uitkering aan eiseres toegerekend.
33. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit 2 stand houdt. Het beroep tegen dit besluit is daarom ongegrond.