Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] ;
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Achmea Dutch Retail Property Fund en [gedaagde] B.V. over de ontbinding van een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte. Achmea, de eisende partij, heeft de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd omdat [gedaagde] sinds december 2022 de huur niet meer heeft betaald, wat heeft geleid tot een huurachterstand van bijna twee jaar. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst per 25 december 2024 wordt ontbonden, aangezien de huurachterstand een ernstige tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van [gedaagde] uit de huurovereenkomst vormt. Achmea heeft ook gevorderd dat [gedaagde] het gehuurde ontruimt, maar dit deel van de vordering is afgewezen omdat de ontruiming al had plaatsgevonden op 4 augustus 2024.
Daarnaast heeft de kantonrechter Achmea in het gelijk gesteld wat betreft de vordering tot betaling van de achterstallige huur, die tot en met april 2024 € 108.087,36 bedraagt, en de huurprijs van € 7.560,58 per maand voor de periode van mei tot en met augustus 2024. Ook zijn verbeurde contractuele boetes en beslagkosten toegewezen. De kantonrechter heeft de schadevergoeding voor de maanden na de ontruiming beperkt tot zes maanden, tot een totaal van € 34.563,48, en de buitengerechtelijke kosten vastgesteld op € 1.888,50. Tot slot is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 2.868,37. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.