ECLI:NL:RBMNE:2024:7363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
23/5674
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de hoogte van de tegemoetkoming op grond van de Kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 15 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij heeft ontvangen op grond van de Kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) beoordeeld. Eiseres, een kind van een gedupeerde ouder in de toeslagenaffaire, ontving een ambtshalve tegemoetkoming van € 8.000. Eiseres heeft afgezien van het recht om gehoord te worden en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van Dienst Toeslagen, dat bij het bestreden besluit van 11 oktober 2023 de tegemoetkoming handhaafde. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij de gemachtigden van Dienst Toeslagen aanwezig waren, maar eiseres en haar gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat Dienst Toeslagen terecht de tegemoetkoming van € 8.000 heeft toegekend. Eiseres stelt dat deze tegemoetkoming niet de schade dekt die zij heeft geleden en doet een beroep op de hardheidsregeling. De rechtbank legt uit dat de hardheidsregeling niet van toepassing is op de hoogte van de tegemoetkoming, maar enkel op de doelgroep. De wetgeving biedt geen ruimte voor schadevergoeding en de tegemoetkoming is niet bedoeld als schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat de wetgever bij de totstandkoming van de Kindregeling rekening heeft gehouden met situaties zoals die van eiseres, en dat er geen ruimte is voor afwijkingen van de wettelijke bepalingen.

Daarnaast overweegt de rechtbank dat het verzoek van eiseres om haar persoonlijke dossier en de dossiers van haar ouders niet relevant is voor deze zaak, aangezien het gaat om een forfaitaire tegemoetkoming. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5674

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

Dienst Toeslagen, kantoor Utrecht, Dienst Toeslagen

(gemachtigden: [gemachtigden] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij op grond van de Kindregeling heeft ontvangen.
1.1.
Bij besluit van 3 mei 2023 (het primaire besluit) heeft Dienst Toeslagen eiseres ambtshalve een tegemoetkoming toegekend van € 8.000 op grond van de Kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.2.
Eiseres heeft afgezien van het recht om gehoord te worden.
1.3.
Met het bestreden besluit van 11 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is Dienst Toeslagen bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.4.
Dienst Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van Dienst Toeslagen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
1.6.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. Dit proces-verbaal is daarvan de schriftelijke uitwerking.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres is een kind van een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. Daarom heeft zij een tegemoetkoming gekregen van € 8.000. Volgens eiseres dekt de tegemoetkoming niet de schade die zij heeft geleden als gevolg van de toeslagenaffaire. Zij doet een beroep op de hardheidsregeling. Daarnaast eist zij schadevergoeding en verzoekt zij om haar persoonlijke dossier en de dossiers van haar ouders.
3. Op grond van artikel 2.10 van de Wht komt een kind van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag ambtshalve in aanmerking voor een tegemoetkoming in de zin van artikel 2.12 Wht. Eiseres was op 1 juli 2023 tussen de 15 en 17 jaar. Artikel 2.12, eerste lid en onder d, van de Wht bepaalt voor die situatie dat de tegemoetkoming € 8.000 bedraagt.
4. In geschil is de vraag of Dienst Toeslagen op goede gronden aan eiseres een tegemoetkoming van € 8.000 op grond van de Kindregeling uit de Wht heeft toegekend.
5. De rechtbank is van oordeel dat Dienst Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat de hardheidsregeling van artikel 9.1 van de Wht niet ziet op de hoogte van de tegemoetkoming, maar op (uitbreiding van) de doelgroep van de Kindregeling. In artikel 9.1, eerste lid, van de Wht is opgesomd van welke artikelen kan worden afgeweken, maar in dit artikel wordt artikel 2.12 van de Wht niet genoemd. Dat in artikel 2.10 van de Wht verwezen wordt naar artikel 2.12 van de Wht betekent niet dat de hardheidsregeling de mogelijkheid biedt om ook van artikel 2.12 van de Wht af te wijken.
6. Verder biedt artikel 2.12 van de Wht geen ruimte om rekening te houden met schade. De tegemoetkoming is ook niet bedoeld als vergoeding van schade. De wetgever heeft dit uitdrukkelijk overwogen. Daarnaast is artikel 2.12 van de Wht dwingendrechtelijk geformuleerd. Dat betekent dat de tekst geen ruimte laat om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken. Het betreft een wet in formele zin. Bij een wet in formele zin kan alleen in uitzonderlijke gevallen worden getoetst aan rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. Het moet dan - kort gezegd - gaan om iets wat de wetgever niet heeft voorzien toen hij de wet maakte. [1] Wat eiseres heeft meegemaakt lijkt erg op de ervaringen van andere kinderen en jongeren, zoals ook weergegeven in de memorie van toelichting. [2] Dit betekent dat de wetgever bij de totstandkoming van de Kindregeling de situatie van eiseres voor ogen heeft gehad. Daarom is er voor de rechtbank geen ruimte om de Kindregeling uit artikel 2.12 van de Wht te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel of een ander rechtsbeginsel of te bepalen dat eiseres zelfstandig een schadeverzoek kan indienen bij de Commissie Werkelijke Schade. Omdat de wetgever rekening heeft gehouden met een situatie zoals die van eiseres en uitdrukkelijk de keuze heeft gemaakt om bij de Kindregeling niet de daadwerkelijke (immateriële) schade te betrekken, is voor een afwijking van deze wettelijke bepaling geen plaats.
7. Voor wat betreft het verzoek van eiseres om haar persoonlijk dossier en de dossiers van haar ouders overweegt de rechtbank als volgt. Het gaat in deze zaak niet om de werkelijke schade die eiseres heeft geleden en wat er in de betreffende jaren precies is gebeurd. Bij de Kindregeling gaat het om een ambtshalve toekenning van een forfaitaire tegemoetkoming, omdat eiseres kind is van een gedupeerde ouder. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken door Dienst Toeslagen aangeleverd. De persoonsdossiers van eiseres of haar ouders vallen daar niet onder.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Dienst Toeslagen op basis van de Kindregeling terecht aan eiseres een bedrag van € 8.000 heeft toegekend. Het betoog van eiseres slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
10. Op de zitting heeft de rechtbank gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2024 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L.K. Dagmar, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
2.