ECLI:NL:RBMNE:2024:7318

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
11087841
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij onterecht opgezegde overeenkomst voor internetdiensten via glasvezel

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen over een overeenkomst tot het leveren van internetdiensten via glasvezel. De eiseres, een internetdienstverlener, had een overeenkomst gesloten met de gedaagde partij voor de levering van internetdiensten en een telefonieabonnement. De gedaagde heeft de overeenkomst echter voortijdig opgezegd, voordat de diensten daadwerkelijk waren geleverd. De eiseres vorderde een schadevergoeding van de gedaagde, die zij had berekend op basis van de verwachte inkomsten uit de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in strijd met de contractuele bepalingen had opgezegd en dat zij een schadevergoeding moest betalen. De kantonrechter matigde de schadevergoeding tot 50% van het gevorderde bedrag, omdat de eiseres niet voldoende had onderbouwd dat zij het volledige bedrag van de schade had geleden. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 5.730,00, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van contractuele bepalingen en de gevolgen van onterecht opzeggen van overeenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11087841 \ UC EXPL 24-3057 JB/61315
Vonnis van 31 december 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.P.A. Jansen,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E. Koekoek.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding van 26 april 2024;
- de conclusie van antwoord;
- de aanvullende productie van [eiseres] ;
- de pleitnotitie van [eiseres] ;
- de pleitnotitie van [gedaagde] .
1.2.
Op 15 november 2024 is de zaak besproken tijdens de mondelinge behandeling. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Namens [eiseres] waren [A] (algemeen directeur), mr. [B] (bedrijfsjurist) en haar gemachtigde mr. J.P.A. Jansen aanwezig. Namens [gedaagde] was alleen P.J. van Hartingsveldt als gemachtigde aanwezig.
1.3.
De kantonrechter heeft aan het eind van de mondelinge behandeling bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] heeft op 6 februari 2023 een overeenkomst van opdracht met [gedaagde] gesloten. Op grond van die overeenkomst zou [eiseres] gedurende 36 maanden internetdiensten via glasvezel, een router en 24/7 business support (hierna: het glasvezelabonnement) leveren aan [gedaagde] . [gedaagde] zou daarvoor maandelijks een bedrag van € 269,10 exclusief btw betalen, en eenmalig een bedrag van € 99,00. Voordat [eiseres] was begonnen met het leveren van deze diensten, heeft [gedaagde] de overeenkomst op 26 januari 2024 opgezegd. [eiseres] vordert nu dat [gedaagde] alsnog het gehele bedrag betaalt dat zij op grond van het contract verschuldigd was, althans een schadevergoeding die bij dat bedrag in de buurt komt. [gedaagde] wil niet betalen. Zij vindt dat de overeenkomst niet geldig is en dat er geen redelijke grond bestaat voor een schadevergoeding, omdat [eiseres] nog geen dienst heeft geleverd. De kantonrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde] de helft van de gevorderde schadevergoeding aan [eiseres] moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

[eiseres] en [gedaagde] hebben twee overeenkomsten met elkaar gesloten
3.1.
Naast het glasvezelabonnement hebben [eiseres] en [gedaagde] op 6 februari 2023 ook een overeenkomst voor een telefonieabonnement met elkaar gesloten. Het telefonieabonnement voldeed niet aan de verwachtingen van [gedaagde] . Zij heeft medegedeeld dat [eiseres] geen goed werkend telefoonsysteem heeft geleverd en daarna ook geen goede oplossingen voor de problemen heeft aangedragen. De problemen met de telefonie waren veelvuldig en hebben gezorgd voor een serieuze verstoring van de bedrijfsvoering van [gedaagde] . [eiseres] en [gedaagde] hebben hierover meermaals contact gehad.
[gedaagde] heeft de glasvezelovereenkomst op 26 januari 2024 opgezegd
3.2.
[eiseres] heeft op 13 december 2023 een aantal afspraken naar [gedaagde] gemaild over zowel de telefonie als glasvezelovereenkomst. Eén van de afspraken luidde dat de telefonie als succesvol kon worden beschouwd. Een andere afspraak was dat [gedaagde] het glasvezelabonnement af zou nemen conform de getekende overeenkomst. Diezelfde dag heeft [gedaagde] daarop gereageerd dat zij akkoord was. Een dag later, op 14 december 2023, heeft zij dat nog eens bevestigd. Vervolgens heeft [gedaagde] op 26 januari 2024 het glasvezelabonnement toch per direct opgezegd, om de reden dat zij vanwege de problemen met het telefonieabonnement het vertrouwen in [eiseres] was verloren.
De opzegging was in strijd met de contractuele bepalingen
3.3.
In artikel 7:408 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat een opdrachtgever ( [gedaagde] ) een overeenkomst van opdracht te allen tijde kan opzeggen. Uit artikel 7:400 lid 2 BW volgt dat hiervan in een overeenkomst kan worden afgeweken. Dat is in deze zaak gebeurd: in de overeenkomst tussen partijen is opgenomen dat het contract 36 maanden geldt en dat het pas daarna per kalendermaand opzegbaar is.
3.4.
Op de datum van de opzegging was [eiseres] nog niet begonnen met het leveren van glasvezeldiensten. Dat betekent dat de looptijd van 36 maanden nog niet was verstreken en dat [gedaagde] het abonnement dus heeft opgezegd in strijd met de contractuele opzeggingsregeling. [eiseres] heeft de opzegging wel geaccepteerd. Zij vordert niet dat [gedaagde] de overeenkomst alsnog nakomt, maar wil in plaats daarvan een vervangende schadevergoeding van aanvankelijk € 11.820,96 en later € 10.200,00 op grond van artikel 6:87 BW.
3.5.
Het bedrag van € 11.820,96 is als volgt opgebouwd. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] eenmalig € 99,00 betaalt, en maandelijks een bedrag van € 269,10 exclusief btw. Inclusief 21% btw is dat € 325,61 per maand. Als [gedaagde] de glasvezeldiensten gedurende de gehele looptijd van 36 maanden zou hebben afgenomen, zou zij daarom een bedrag van € 11.820,96 aan [eiseres] hebben betaald (36 maanden x € 325,61 + eenmalig € 99,00). [eiseres] wil dus worden gecompenseerd alsof [gedaagde] gedurende de gehele 36 maanden voor het abonnement zou hebben betaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] het bedrag beperkt tot € 10.200. Volgens [eiseres] is zij dit bedrag verschuldigd aan de leverancier bij wie zij de diensten voor [gedaagde] heeft ingekocht.
De overeenkomst is voldoende bepaalbaar
3.6.
[gedaagde] vindt dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen. Zij heeft daarvoor twee redenen aangevoerd. De eerste reden is dat volgens haar geen sprake is van een duidelijke verbintenis waaruit voldoende concreet verplichtingen voor [gedaagde] voortvloeien. In de overeenkomst is namelijk geen ingangsdatum voor het glasvezelabonnement vermeld. Daarom is het volgens [gedaagde] onduidelijk wanneer [eiseres] de diensten daadwerkelijk kon of had kunnen verlenen en per wanneer voor [gedaagde] een betalingsverplichting zou ontstaan.
3.7.
De kantonrechter volgt dit standpunt van [gedaagde] niet. Het vereiste dat een overeenkomst voldoende duidelijk moet zijn, is neergelegd in artikel 6:227 BW (het bepaalbaarheidsvereiste). Uit zowel de wetsgeschiedenis als de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat met dit vereiste soepel moet worden omgegaan. Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad is aan het bepaalbaarheidsvereiste van artikel 6:227 BW voldaan als aan de hand van de inhoud van de overeenkomst de inhoud van de verbintenis kan worden bepaald. [1] Het gaat er dus om dat de verplichtingen van beide partijen voldoende duidelijk moeten zijn. De kantonrechter is van oordeel dat dat is deze zaak het geval is. Uit de overeenkomst volgt namelijk dat de verplichting van [eiseres] inhoudt dat zij een glasvezelverbinding levert, internetdiensten via die verbinding, een router en businesssupport, en dat [gedaagde] verplicht is om daarvoor 36 maanden lang een bedrag van € 269,10 exclusief btw per maand te betalen. Dat in de overeenkomst geen ingangsdatum is vermeld, maakt niet dat de verplichtingen die partijen moeten verrichten niet voldoende bepaald zijn.
[eiseres] heeft de overeenkomst niet op 8 december 2023 opgezegd
3.8.
[gedaagde] heeft daarnaast aangevoerd dat [eiseres] de overeenkomst zelf op 8 december 2023 heeft opgezegd. Op die dag heeft [eiseres] namelijk het volgende bericht aan [gedaagde] gestuurd:
“Naar aanleiding van ons recente contact over de levering van onze glasvezelverbinding, heb ik vernomen van [C (voornaam)] dat er momenteel nog geen ruimte is voor het leveren van deze diensten aan jouw kant. Het spijt ons zeer te horen dat dit het geval is. Wij begrijpen echter dat zakelijke behoeften en omstandigheden kunnen veranderen, en we willen graag een oplossing vinden die voor beide partijen acceptabel is. Om deze reden zijn wij genoodzaakt een afkoopsom voor te stellen van €9.687,60. […]
Mocht je toch van gedachte veranderen, geven wij je tot 16:00 uur vandaag de tijd. Na dit tijdstip zijn wij genoodzaakt de afkoopsom in werking te stellen.”
3.9.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] de overeenkomst heeft opgezegd door de afkoopsom van € 9.687,60 in werking te stellen. Omdat [eiseres] de overeenkomst zelf heeft opgezegd, kan zij de verbintenis volgens [gedaagde] niet omzetten in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. [eiseres] heeft toegelicht dat zij deze e-mail heeft gestuurd nadat [gedaagde] had aangegeven dat zij van de overeenkomst af wilde. [eiseres] heeft daarop aangegeven dat dat mogelijk was tegen betaling van € 9.687,60. [gedaagde] heeft dit aanbod van [eiseres] niet aanvaard. Vervolgens hebben partijen gesproken over de voortzetting van de overeenkomst en heeft [gedaagde] – zoals hiervoor overwogen – op 13 en 14 december 2024 verklaard ermee akkoord te zijn dat zij de glasvezel afneemt conform de overeenkomst. Onder deze omstandigheden kan de kantonrechter niet vaststellen dat [eiseres] de overeenkomst heeft opgezegd.
[gedaagde] moet een schadevergoeding aan [eiseres] betalen
3.10.
Het voorgaande betekent dat partijen een geldige overeenkomst hebben gesloten voor de duur van 36 maanden, die beide partijen over en weer moesten nakomen. [gedaagde] heeft de overeenkomst echter voortijdig opgezegd en geen betalingen verricht. De kantonrechter zal daarom de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] is tekortgeschoten in haar betalingsverplichtingen toewijzen. Op grond van artikel 6:74 en 6:87 BW moet [gedaagde] de schade vergoeden die [eiseres] door de tekortkoming heeft geleden. Over de hoogte van de schadevergoeding die [gedaagde] moet betalen, overweegt de kantonrechter het volgende.
[eiseres] heeft niet voldoende onderbouwd dat zij € 10.200 schade heeft geleden
3.11.
[eiseres] heeft nog geen glasvezelverbinding, internetdiensten, router of support geleverd aan [gedaagde] . Wel heeft op 9 januari 2024 een schouw plaatsgevonden bij [gedaagde] . Bij een schouw komt een aannemer langs om te bepalen waar de aansluiting moet komen. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij niet weet hoeveel dit heeft gekost, maar dat dit in ieder geval niet meer dan een paar honderd euro kan zijn geweest. Volgens [eiseres] is na de schouw echter direct een order bij haar leverancier, het bedrijf [onderneming 1] , ingediend en is toen ‘alles in werking gesteld’. Vanaf dit moment kon volgens [eiseres] de overeenkomst niet meer worden teruggedraaid.
3.12.
[eiseres] heeft haar schade aanvankelijk begroot op € 11.820,96 inclusief btw. Tijdens de mondelinge behandeling is de schade begroot op € 10.200 (zie punt 19 van de pleitnota). Dat is het bedrag dat volgens [eiseres] door hoofdleverancier [onderneming 1] aan de leverancier van [eiseres] ( [onderneming 2] ) als afkoopsom is opgegeven. [eiseres] stelt dat zij haar schade niet verder heeft kunnen beperken. Er moest een kabel van 146 meter van de wijkkast naar het pand van [gedaagde] worden gelegd. Volgens [eiseres] heeft [onderneming 1] hierbij kosten gemaakt voor het opstarten, graven, bijzondere verkeersmaatregelen, materiaal en arbeid. Toen de kosten voor het aanleggen van de kabel al waren gemaakt, wilde [onderneming 1] de overeenkomst niet meer kosteloos annuleren. [onderneming 1] heeft de kosten vervolgens doorberekend aan [onderneming 2] , die het contact tussen [onderneming 1] en [eiseres] heeft gefaciliteerd. Omdat [onderneming 2] door [onderneming 1] aan de overeenkomst werd gehouden, rekende [onderneming 2] een maandelijkse vergoeding door aan [eiseres] . Voor [eiseres] is het daarom van belang dat [gedaagde] de maandelijkse bedragen voor het abonnement aan haar betaalt.
3.13.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] niet voldoende heeft onderbouwd dat zij een bedrag van € 10.200 aan haar leverancier heeft moeten betalen. [eiseres] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat [onderneming 1] daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht en de kabel van 146 meter heeft aangelegd naar het pand van [gedaagde] . Maar belangrijker is dat [eiseres] geen facturen of betalingsbewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat [onderneming 1] en/of [onderneming 2] de kosten (tot dit bedrag) hebben doorberekend aan [eiseres] . Om deze reden zal niet de volledige gevorderde schadevergoeding worden toegewezen.
De kantonrechter matigt de verplichting tot schadevergoeding tot € 5.100
3.14.
Hoewel niet vaststaat dat [eiseres] € 10.200 schade heeft geleden, is door de opzegging wel sprake van gederfde inkomsten. [gedaagde] heeft aangegeven dat zij niet heeft geweigerd een vergoeding aan [eiseres] te betalen, maar vindt het betalen van een schadevergoeding (van het volledige positieve contractsbelang) niet redelijk. De kantonrechter vat deze stelling op als een beroep op matiging van de schadevergoeding in de zin van artikel 6:109 BW.
3.15.
Op grond van dit artikel kan een wettelijke verplichting tot schadevergoeding worden gematigd als de toekenning van de volledige schadevergoeding tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Met de matigingsbevoegdheid moet terughoudend worden omgegaan. Bij de beoordeling of en met welk bedrag de schadevergoeding moet worden gematigd, moeten de belangen van [eiseres] worden afgewogen tegen de belangen van [gedaagde] . De kantonrechter weegt daarbij de volgende omstandigheden mee.
3.16.
De door [eiseres] geleden schade betreft slechts zuivere vermogensschade in de vorm van gederfde winst, wat een ruime(re) toepassing van de matigingsbevoegdheid rechtvaardigt. In deze zaak is daarnaast geen sprake van een relatie van een lange duur of van een exclusieve relatie die een vergoeding van het volledige positieve contractsbelang rechtvaardigt. Gelet op wat hiervoor is overwogen kan daarnaast – afgezien van de schouw die de aannemer heeft uitgevoerd – niet worden vastgesteld dat [eiseres] op verzoek van [gedaagde] investeringen heeft gedaan die zij nog niet heeft terugverdiend. Verder is van belang dat [eiseres] niet financieel afhankelijk was van [gedaagde] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] namelijk verklaard dat zij ongeveer 3.600 klanten heeft.
3.17.
Ook weegt de kantonrechter mee dat sprake was van problemen met het telefonieabonnement. De vertrouwensbreuk die daardoor is ontstaan is alleen op papier als opgelost aangemerkt. Uit niets blijkt dat [eiseres] met [gedaagde] op zoek is gegaan naar een passende oplossing voor het vervolg van de levering van de glasvezelverbinding. In plaats daarvan heeft [eiseres] , toen [gedaagde] de samenwerking niet wilde voortzetten, direct laten weten dat zij een afkoopsom van bijna het volledige positieve contractsbelang in werking wilde stellen. Op dat moment had [eiseres] nog geen enkele glasvezeldienst aan [gedaagde] geleverd. De schouw vond namelijk pas plaats in januari 2024.
3.18.
Daar staat tegenover dat [gedaagde] in december 2023, een maand voor de opzegging, er twee keer uitdrukkelijk mee akkoord is gegaan dat zij de glasvezel zou afnemen conform de getekende overeenkomst. Op dat moment was al ruimschoots bij beide partijen bekend dat het telefoonsysteem niet goed werkte. Door deze toezegging in december 2023 te doen, heeft [gedaagde] bij [eiseres] verwachtingen gewekt over het voortzetten van de overeenkomst.
3.19.
Tot slot weegt de kantonrechter mee dat [eiseres] zich niet heeft gehouden aan al haar verplichtingen uit de overeenkomst. Daarin staat namelijk ook dat [gedaagde] op de hoogte wordt gehouden van de voortgang. [eiseres] heeft [gedaagde] echter niet geïnformeerd dat er na de schouw geen weg terug meer was voor [gedaagde] en dat zij de abonnementskosten vanaf dat moment volledig verschuldigd was.
3.20.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiseres] aanspraak maakt op een hogere schadevergoeding dan in totaal € 5.100 (50% van de vordering van [eiseres] ). Daarom zal de kantonrechter de verplichting tot schadevergoeding matigen tot € 5.100.
[gedaagde] kan geen geslaagd beroep doen op verrekening
3.21.
[gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord aangevoerd dat zij voor het telefoonabonnement € 832,18 te veel heeft betaald aan [eiseres] . De kantonrechter vat dit op als een beroep op verrekening. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiseres] dit bedrag op 14 december 2023 aan [gedaagde] heeft gecrediteerd. Dat betekent dat [gedaagde] geen openstaande vordering meer heeft op [eiseres] en dat dit bedrag niet verrekend kan worden. [gedaagde] moet daarom het volledige bedrag van € 5.910,48 aan [eiseres] betalen.
[gedaagde] moet ook de wettelijke rente betalen
3.22.
[eiseres] heeft wettelijke rente over de hoofdsom gevorderd, berekend vanaf 5 april 2024. Uit het dossier blijkt dat [eiseres] [gedaagde] op 22 april 2024 heeft verzocht de schadevergoeding binnen veertien dagen te betalen. Dat betekent dat deze termijn afliep op 6 april 2024. Omdat [gedaagde] het bedrag te laat heeft betaald, moet zij daarover de wettelijke rente vanaf 7 april 2024 betalen.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke kosten betalen
3.23.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 892,20. Dat zijn kosten die [eiseres] heeft gemaakt om te proberen te voorkomen dat zij naar de rechter moest stappen. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Daarom moet [gedaagde] daarvoor een vergoeding betalen. Voor die vergoeding gelden vaste tarieven, die afhangen van de hoogte van de vordering. Deze tarieven zijn bepaald in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het bedrag dat [eiseres] heeft gevorderd is hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. De kantonrechter zal het bedrag daarom matigen tot € 630,00.
Conclusie: [gedaagde] moet € 5.730,00 aan [eiseres] betalen
3.24.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] in totaal het volgende bedrag aan [eiseres] moet betalen:
- hoofdsom € 5.100,00
- buitengerechtelijke incassokosten
€ 630,00
Totaal € 5.730,00
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.25.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.471,22
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.26.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroept instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de glasvezelovereenkomst;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.730,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 5.100,00 met ingang van 7 april 2024 tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.471,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2024.