ECLI:NL:RBMNE:2024:7297

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
24/2934
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhaving van bouwwerken zonder omgevingsvergunning in Utrecht

In deze zaak heeft eiseres, eigenaar van een woning in Utrecht, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Het college had eiseres opgedragen om twee bijbehorende bouwwerken, die zonder omgevingsvergunning waren gerealiseerd, te verwijderen. De controle op het perceel vond plaats na een melding in juli 2022, waarbij werd vastgesteld dat de bouwwerken niet waren vergund. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom die het college haar had opgelegd, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres voerde aan dat de glazen uitbouw aan de regels voor vergunningvrij bouwen voldeed en dat handhaving onevenredig was, vooral gezien haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 behandeld en geoordeeld dat het college terecht handhavend heeft opgetreden. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhaving af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2934

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht(het college)
verweerder
(gemachtigde: mr. C. Rietveld).

Inleiding

1.1.
Eiseres is eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats] (het perceel). Naar aanleiding van een melding heeft in juli 2022 een controle op het perceel plaatsgevonden door een inspecteur van de afdeling Toezicht en Handhaving. Daarbij is geconstateerd dat in het achtererfgebied twee bijbehorende bouwwerken, namelijk een vrijstaand houten bijbehorend bouwwerk en een glazen uitbouw zijn gerealiseerd, waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend. Op 18 oktober 2022 heeft het college eiseres opgedragen de bijbehorende bouwwerken te verwijderen. Bij hercontroles op 28 maart 2023 en 4 april 2023 is vastgesteld dat de bouwwerken niet zijn verwijderd.
1.2.
Op 25 mei 2023 heeft het college eiseres meegedeeld het voornemen te hebben haar te gelasten om ofwel 3,46 m² van de zonder omgevingsvergunning gebouwde bouwwerken, ofwel de beide bouwwerken ofwel één van de bouwwerken te (laten) verwijderen en verwijderd te (laten) houden. Eiseres heeft op 2 juni 2023 een zienswijze ingediend. Vervolgens heeft de inspecteur op 18 september 2023 de maatvoering van de bijgebouwen gecontroleerd.
1.3
Met het besluit van 7 november 2023 heeft het college eiseres gelast om vóór 31 januari 2024 3,46 m² van de zonder omgevingsvergunning gebouwde bouwwerken te (laten) verwijderen en verwijderd te (laten) houden, door zowel de glazen uitbouw als het houten bijgebouw te (laten) verwijderen en verwijderd te (laten) houden, of door één van de twee bouwwerken te (laten) verwijderen en verwijderd te (laten) houden. Als niet aan de last wordt voldaan verbeurt eiseres een eenmalige dwangsom van € 3.000,--.
1.4
Eiseres is het daarmee niet eens en heeft bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 5 maart 2024 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de last onder dwangsom ongewijzigd in stand gelaten.
1.5
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6
De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld van haar echtgenoot en zoon en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum een bestuurlijke sanctie is opgelegd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
Het geschil
3. Het college stelt zich op het standpunt dat meer dan 50% van de buiten het bouwvlak gelegen gronden is bebouwd en de bijbehorende bouwwerken daarom in strijd zijn met de voorschriften van het geldende bestemmingsplan.
4. Eiseres voert aan dat de glazen uitbouw aan de regels voor vergunningvrij bouwen voldoet, omdat zij een deel van de glazen kap van de uitbouw heeft verwijderd. Verder voert eiseres aan dat zij handhaving onevenredig vindt. Van haar kan niet worden gevraagd nog verdere aanpassingen aan de overkapping te doen dan zij al heeft gedaan, vooral gezien de kosten die dat meebrengt en de gezondheidsproblemen die zij heeft ervaren als gevolg van de handhavingsprocedure. Op de zitting heeft eiseres een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel.
5. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het college terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd aan eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het toetsingskader
7. Op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) is geen omgevingsvergunning nodig voor een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in het achtererfgebied als dat voldoet aan de in dat artikel opgenomen voorwaarden. In dit artikel is onder f, sub 1 bepaald dat de oppervlakte van al dan niet met een omgevingsvergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwingsgebied in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m².
8. Artikel 1 van bijlage II bij het Bor definieert een bijbehorend bouwwerk als een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
9. Het perceel heeft op grond van bestemmingsplan 'Overvecht-Noordelijke stadsrand’ (het bestemmingsplan) de bestemming wonen. Per hoofdgebouw mag ten hoogste 50% van de buiten het bouwvlak gelegen gronden worden bebouwd tot een oppervlakte van ten hoogste 45 m². [2]
Is sprake van een overtreding?
10. De inspecteur van de afdeling Toezicht en Handhaving heeft berekend dat, uitgaande van een perceel van 100 m² en een hoofdgebouw van 51,75 m² het bebouwingsgebied 48,25 m² groot is. Omdat de bijgebouwen bij elkaar 27,59 m² zijn, is meer dan 50% van het bebouwingsgebied bebouwd. De rechtbank kan deze berekening volgen. Dit betekent dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen van artikel 2, derde lid, onder f sub 1°, van bijlage II bij het Bor. Dat eiseres twee dakplaten van de glazen uitbouw heeft verwijderd brengt niet mee dat deze uitbouw niet langer kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Bor.
11. De bijbehorende bouwwerken zijn in strijd met artikel 30.2.2. van het bestemmingsplan, omdat meer dan 50% van de buiten het bouwvlak gelegen gronden is bebouwd. Gelet op overschrijding van het bebouwingsgebied is sprake van een overtreding.
12. Nu vaststaat dat er sprake is van een overtreding is het college bevoegd daartegen handhavend op te treden. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden mag het college van handhaving af zien. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [3]
Zijn er bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien?
Concreet zicht op legalisatie
13. Het college heeft in de last onder dwangsom aangegeven, gelet op het advies van de afdeling Stedenbouw, niet bereid te zijn mee te werken aan een eventuele aanvraag omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
14. Het enkele feit dat het college niet bereid is gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen, volstaat volgens vaste rechtspraak [4] voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
Het vertrouwensbeginsel
15. Op de zitting heeft eiseres aangevoerd dat de inspecteur die twee keer op het perceel is geweest heeft verklaard dat als zij twee dakplaten verwijdert de glazen uitbouw niet meer kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk en er dan geen sprake meer is van een overtreding.
16. De rechtbank oordeelt dat de gestelde toezegging niet blijkt uit de gedingstukken en verder ook niet door eiseres aannemelijk is gemaakt. Wat eiseres daarover heeft verklaard is hiervoor niet voldoende.
Het gelijkheidsbeginsel
17. Eiseres voert aan dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Verschillende huiseigenaren in de straat en in de buurt hebben dezelfde overtredingen begaan, waar het college niet tegen optreedt. Zij vindt het onredelijk dat het college pas optreedt als zij daarvan een melding doet, omdat dat onnodige spanningen en conflicten binnen de buurt kan veroorzaken.
18. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het college heeft gewezen op zijn passieve handhavingsbeleid voor bestaande bebouwing vanwege de beperkte capaciteit van de toezichthouders. Er wordt alleen gecontroleerd en zo nodig handhavend opgetreden als er een melding wordt gedaan of een handhavingsverzoek wordt ingediend.
19. Uit vaste rechtspraak [5] volgt dat prioriteitstelling is toegestaan om onderscheid te maken in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de handhavingstaak. Prioritering mag onder andere inhouden dat bij bepaalde lichte overtredingen alleen naar aanleiding van een klacht of een verzoek van een belanghebbende wordt beoordeeld of handhavend moet worden opgetreden. Ten aanzien van de door eiseres genoemde percelen zijn geen meldingen gedaan. Dat eiseres heeft aangegeven geen melding te willen doen, betekent niet dat het college, in afwijking van zijn handhavingsbeleid, controles op deze adressen had moeten uitvoeren.
Evenredigheid
20. Eiseres voert aan dat zij handhaving onevenredig vindt. Van haar kan niet worden gevraagd nog verdere aanpassingen aan de overkapping te doen dan zij al heeft gedaan, vooral gezien de kosten die dat meebrengt en de gezondheidsproblemen die zij heeft ervaren als gevolg van de handhavingsprocedure.
21. Naar het oordeel van de rechtbank is wat eiseres heeft aangevoerd niet zodanig zwaarwegend dat handhaving in verhouding tot de daarmee te dienen belangen onevenredig is. Eiseres heeft zelf besloten zonder vergunning de bijbehorende bouwwerken te realiseren. Daarmee heeft eiseres het risico genomen dat nadien is komen vast te staan dat dit niet is toegestaan.
22. Gelet op het voorgaande zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien.
23. De rechtbank overweegt tot slot dat op de zitting de afspraak is gemaakt dat, in het geval van een ongegrondverklaring van het beroep, het college aan eiseres een termijn van twee maanden vanaf de datum van verzending van de uitspraak zal geven om de overtreding alsnog ongedaan te maken.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 30.2.2 van het bestemmingsplan.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2306.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2466.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1961