ECLI:NL:RBMNE:2024:7279

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
UTR 23/4692
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in schadeverzoek na intrekking exploitatievergunning

Op 15 juli 2022 is aan verzoeker een exploitatievergunning verleend voor een horecagelegenheid. Na controles door de toezichthouder ontstond bij de burgemeester van Utrecht de indruk van een schijnconstructie. In maart 2023 werd een voornemen tot intrekking van de vergunning gecommuniceerd, maar na een zienswijze van verzoeker werd besloten de vergunning niet in te trekken. Verzoeker stelde de burgemeester aansprakelijk voor schade die hij zou hebben geleden door het handelen van de gemeente in de periode maart tot juli 2023. Op 26 september 2023 verzocht verzoeker de rechtbank om schadevergoeding. De rechtbank heeft het verzoek op 19 december 2024 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de burgemeester. De rechtbank heeft onmiddellijk uitspraak gedaan en verklaarde zich onbevoegd om het verzoek om schadevergoeding te behandelen. De rechtbank oordeelde dat er geen onrechtmatig besluit was genomen, waardoor de bestuursrechter niet bevoegd was om het schadeverzoek inhoudelijk te beoordelen. Verzoeker werd geadviseerd zich tot de burgerlijke rechter te wenden voor schadevergoeding. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling of griffierechtvergoeding opgelegd en wees partijen op de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4692
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [vestigingsplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L. de Leon),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: J. Broeze).

Inleiding

1. Op 15 juli 2022 is aan verzoeker een exploitatievergunning horeca-categorie D2 verleend voor [verzoeker] aan de [adres] in [vestigingsplaats] .
1.1.
Naar aanleiding van controles door de toezichthouder van verweerder ontstaat bij verweerder de indruk dat er sprake is van een schijnconstructie bij het uitbaten van de [verzoeker] . Op 17 en 31 januari 2023 voert verweerder daarover gesprekken met verzoeker.
1.2.
Op 8 maart 2023 maakt verweerder het voornemen tot intrekken van de exploitatievergunning voor de [verzoeker] aan verzoeker kenbaar. Verzoeker dient een zienswijze in.
1.3.
Op 2 augustus 2023 deelt verweerder aan verzoeker mee dat er onvoldoende grondslag is om de exploitatievergunning in te trekken. Er wordt dus géén gevolg gegeven aan het voornemen van 8 maart 2023.
1.4.
Op 11 augustus 2023 stelt verzoeker verweerder aansprakelijk voor alle inmiddels geleden en/of nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het handelen van verweerder in de periode maart 2023 tot en met juli 2023. Verweerder heeft niet op dit verzoek gereageerd.
1.5.
Verzoeker heeft de rechtbank vervolgens op 26 september 2023 verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, vertegenwoordigd door [A] , eigenaresse, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.
1.7.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding. Hieronder zal de rechtbank haar beslissing uitleggen.

Overwegingen

2. Verzoeker heeft de rechtbank verzocht om een verklaring voor recht dat verweerder aansprakelijk is voor zijn schade en heeft daarbij verzocht om voorschot van € 25.000,- en P.M. Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij schade heeft geleden als gevolg van de handelwijze van verweerder in de periode tussen maart 2023 en juli 2023. De schade bestaat onder meer uit afgehaakte clientèle doordat verweerder niet heeft meegewerkt aan de verruiming van de openingstijden van de [verzoeker] tijdens de Ramadan, (anti)reclame, personeelskosten, omzetdaling, kosten gemaakt door de eigenaresse, immateriële schade en kosten juridische adviseurs.
3. De bestuursrechter is op grond van artikel 8:88, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd om op verzoek van verzoeker verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade als hij die schade lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
4. Het is aan verzoeker om aan te tonen dat de voorbereidingshandeling onrechtmatig is én dat het daaruit voorvloeiende besluit onrechtmatig is. [1] Naar aanleiding van het voornemen van 8 maart 2023, de zienswijze van verzoeker en diverse controles concludeert verweerder in zijn brief van 2 augustus 2023 dat er onvoldoende grondslag is om de exploitatievergunning van verzoeker in te trekken. Er is in dit geval dus sprake van (een) handeling(en) waar géén besluit op is gevolgd. Omdat er geen sprake is van een (onrechtmatig) besluit is de bestuursrechter niet bevoegd om kennis te nemen van het schadeverzoek van verzoeker. Dat betekent dat de rechtbank het schadeverzoek van verzoeker niet inhoudelijk kan beoordelen. Verzoeker kan zich wel wenden tot de burgerlijke rechter met zijn verzoek om schadevergoeding..
5. De rechtbank verklaart zich onbevoegd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.
6. Op de zitting heeft de rechtbank partijen gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep als zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024 door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2195 en 2 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2081.