ECLI:NL:RVS:2015:2195

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
201410534/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door college van burgemeester en wethouders van Halderberge

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 november 2014. De rechtbank had het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge om een verzoek om schadevergoeding af te wijzen, vernietigd. Het college had het bezwaar van [appellant] tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding van [appellant] voor vermeende schade die hij zou hebben geleden door onrechtmatig handelen van het college. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar openstond. Het hoger beroep richtte zich tegen deze conclusie van de rechtbank.

Tijdens de zitting op 8 juni 2015 heeft [appellant] toegelicht dat de schade voortvloeit uit een brief van het college van 6 september 2006, waarin voorwaarden werden gesteld voor het realiseren van een burgerwoning op zijn perceel. [appellant] stelde dat hij kosten had gemaakt om aan deze voorwaarden te voldoen, terwijl het college geen vergelijkbare voorwaarden had gesteld aan de eigenaar van een aangrenzend perceel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb, en dat er geen beroep openstond tegen deze afwijzing. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de eerdere uitspraak bevestigd, met verbetering van de gronden.

De Afdeling heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, maar heeft bepaald dat het college het door [appellant] betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 15 juli 2015.

Uitspraak

201410534/1/A2.
Datum uitspraak: 15 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 november 2014 in zaak nr. 14/3540 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge.
Procesverloop
Bij brief van 2 oktober 2013 heeft het college een verzoek van [appellant] om beweerdelijk door hem geleden schade te vergoeden, afgewezen.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 2 juni 2014, heeft het college het door [appellant] tegen die afwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Timmermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie 1]. Aan dit perceel grenst het perceel [locatie 2]. Ten tijde van de koop van [locatie 1] stonden op [locatie 2] bedrijfsgebouwen, waaronder een bedrijfswoning. Deze bedrijfswoning werd in strijd met het destijds geldende bestemmingsplan als burgerwoning gebruikt. [appellant] heeft het college meermaals tevergeefs verzocht aan dit gebruik een einde te maken. Inmiddels is de situatie door de inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan gelegaliseerd.
Bij brief van 1 augustus 2013 heeft [appellant] het college verzocht hem een schadevergoeding van € 140.000,00 toe te kennen.
2. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: de Wns), voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wns neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de reactie van het college van 2 oktober 2013 op het verzoek om schadevergoeding geen besluit bevat als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waartegen bezwaar openstaat bij het college en vervolgens beroep bij de bestuursrechter. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
3.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is bij de beantwoording van de vraag of een beslissing van een bestuursorgaan over schadevergoeding wegens gesteld onrechtmatig overheidshandelen kan worden aangemerkt als besluit in de zin van de Awb volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer haar uitspraak van 6 mei 1997; in zaak nr. H01.96.0578/Q01, AB 1997, 299) van belang of is voldaan aan de vereisten van de zogenoemde materiële en processuele connexiteit. Aan het vereiste van materiële connexiteit is voldaan, indien de beweerdelijk geleden schade is veroorzaakt binnen het kader van de uitoefening door het bestuursorgaan dat de schadebeslissing neemt, van een door dat orgaan aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid. Alleen in een dergelijk geval levert een schriftelijke beslissing omtrent schade die niet is gebaseerd op een in een wet of een beleidsregel voorziene specifieke schadevergoedingsregeling, in beginsel een zogenoemd zelfstandig of zuiver schadebesluit op. Aan het vereiste van processuele connexiteit is voldaan, indien ook tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf beroep open staat bij de bestuursrechter.
3.2. [appellant] heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat de beweerdelijk door hem geleden schade voortvloeit uit een aan hem gerichte brief van het college van 6 september 2006. In deze brief heeft het college volgens [appellant] een aantal voorwaarden opgesomd waaraan moest worden voldaan om op het perceel [locatie 1] een burgerwoning te kunnen realiseren. Naar aanleiding van deze brief stelt [appellant] kosten te hebben gemaakt om, via een zogenoemde ‘ruimte voor ruimte’-regeling, een bouwtitel te verkrijgen. [appellant] stelt dat hij deze kosten ten onrechte heeft moeten maken, omdat het college dergelijke voorwaarden niet heeft gesteld aan de eigenaar van het perceel [locatie 2], terwijl ook op dat perceel realisering van een burgerwoning mogelijk is gemaakt. Het college heeft daarmee volgens [appellant] in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld.
3.3. De door [appellant] genoemde brief van 6 september 2006 is geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. De brief bevat de vereisten voor het kunnen realiseren van twee ‘ruimte voor ruimte’-woningen, waarvan één op het perceel van [appellant]. Die vereisten vloeien reeds voort uit wet- en regelgeving, zodat de brief niet is gericht op rechtsgevolg. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, vastgesteld dat in elk geval niet is voldaan aan het vereiste van processuele connexiteit, zodat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en tegen de afwijzing derhalve geen beroep, en daaraan voorafgaand evenmin bezwaar, openstaat. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
3.4. Het betoog faalt.
3.5. Ingeval [appellant] een oordeel wenst over de rechtmatigheid van de door het college bij de brief van 6 september 2006 verstrekte informatie kan hij uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter instellen.
4. [appellant] betoogt verder terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase. Het college heeft daarmee gehandeld in strijd met de hoorplicht neergelegd in artikel 7:2 van de Awb. Dit betoog kan evenwel niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat de rechtbank het beroep van [appellant] gegrond heeft verklaard en het besluit op bezwaar heeft vernietigd, zij het om een andere reden.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De Afdeling ziet in het onder 4 overwogene aanleiding te bepalen dat het door [appellant] voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht door het college aan hem wordt vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Halderberge aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015
362-735.