ECLI:NL:RBMNE:2024:727

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
23/1964
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de toekenning van een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.R. Jaarsma, had een uitkering van € 10.000,- ontvangen, welke was vastgesteld op basis van letselcategorie 4 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser was van mening dat hij in aanmerking moest komen voor een hogere letselcategorie, namelijk categorie 5, vanwege de ernstige gevolgen van het seksueel misbruik dat hij had ondergaan in zijn tienerjaren.

De rechtbank heeft op 29 december 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de commissie in redelijkheid heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering behorend bij letselcategorie 5. De rechtbank wijst erop dat eiser geen medische gegevens heeft overgelegd die zijn claim voor een hogere letselcategorie onderbouwen. De commissie heeft de hoogte van de uitkering goed vastgesteld, en de rechtbank bevestigt dat de commissie zich heeft gehouden aan de richtlijnen van de Letsellijst.

De rechtbank benadrukt dat de commissie beleidsruimte heeft bij het toekennen van uitkeringen en dat deze ruimte is ingevuld met de Letsellijst, die een indicatie biedt voor de beoordeling van psychisch letsel. Eiser kan in de toekomst een aanvullend verzoek indienen voor een hogere uitkering als hij onder behandeling is bij een bevoegde hulpverlener en kan aantonen dat zijn psychische letsel ernstiger is dan voorheen vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de beslissing van de commissie om eiser een uitkering van € 10.000,- toe te kennen, in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.R. Jaarsma),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, de commissie

(gemachtigde: mr. Y. Pieters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem verleende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
1.1.
De commissie heeft bij besluit van 7 september 2022 aan eiser een uitkering van € 10.000,- toegekend. Deze uitkering hoort bij letselcategorie 4 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven (de Letsellijst). Met het bestreden besluit van 3 maart 2023 op het bezwaar van eiser is de commissie bij dit besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de commissie.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de uitkering aan eiser uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. De commissie heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering behorend bij letselcategorie 5 van de Letsellijst
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de commissie uit moeten gaan van letselcategorie 5 van de Letsellijst?
3. Volgens eiser zijn er verzwarende omstandigheden op basis waarvan de commissie een uitkering behorend bij letselcategorie 5 van de Letsellijst had moeten toekennen. Eiser voert aan dat hij in de leeftijd van 14 tot 17 jaar door een oudere man seksueel is misbruikt. Als gevolg daarvan heeft hij studievertraging opgelopen. Eiser heeft een verklaring van zijn mentor overgelegd waaruit blijkt wat de impact van het misbruik op hem en zijn schoolleven en -prestaties is geweest. Ook heeft het misbruik er volgens eiser toe geleid dat de ontwikkeling van zijn seksuele identiteit verstoord is geraakt. Bovendien is hij gedurende het misbruik gedrogeerd geweest. Volgens eiser heeft de commissie beleidsruimte om ook zonder diagnose van een bevoegde hulpverlener een uitkering van een hogere letselcategorie toe te kennen.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de commissie de hoogte van de uitkering goed heeft vastgesteld.
3.2.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven kunnen uit het schadefonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen. De uitoefening van deze bevoegdheid toetst de rechtbank terughoudend, omdat een beslissing over een uitkering uit het schadefonds berust op een discretionaire bevoegdheid van de commissie.
3.3.
De beleidsruimte heeft de commissie onder andere ingevuld met de Letsellijst. De Letsellijst bevat een lijst met geweldsmisdrijven die een indicatie geeft in welke gevallen de commissie, onder andere, ernstig psychisch letsel kan vooronderstellen en welke letselcategorie daarbij past. Als ernstig psychisch letsel wordt voorondersteld, hoeft het bestaan van het letsel niet te worden onderbouwd met medische gegevens. Als de aanvrager in aanmerking wil komen voor een uitkering uit een hogere letselcategorie dan die behoort bij het psychische letsel dat wordt voorondersteld, moet hij dit psychische letsel met medische gegevens onderbouwen. [1] Uit de Letsellijst blijkt dat voor toekenning van een uitkering behorend bij letselcategorie 5 dan onder andere een diagnose moet worden overgelegd van een hulpverlener die bevoegd en bekwaam is om een diagnose te stellen ten aanzien van psychisch letsel.
3.4.
In het geval van eiser is psychisch letsel van letselcategorie 4 voorondersteld. Het gaat daarbij om een zedenmisdrijf met seksueel binnendringen, dat naar de aard en gevolgen ernstiger is dan letselcategorie 3. Op de zitting heeft de commissie uitgelegd waarom in het geval van eiser de commissie redenen heeft gezien om het psychische letsel zwaarder te wegen dan letselcategorie 3. Daarbij is ook gekeken naar de studievertraging en de omstandigheden waaronder het misbruik heeft plaatsgevonden. In zoverre zijn de door eiser genoemde omstandigheden door de commissie bij de beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is de commissie onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid uitgegaan van voorondersteld letsel van letselcategorie 4.
3.5.
Het is dan vervolgens aan eiser om met medische stukken te onderbouwen dat hij toch in aanmerking komt voor een hogere letselcategorie. Dergelijke medische informatie heeft eiser niet overgelegd. Op de zitting is naar voren gekomen dat eiser wel begeleiding krijgt, maar nog op een wachtlijst staat voor trauma-therapie. Eiser is dus nog niet onder behandeling bij een hulpverlener die bevoegd en bekwaam is om een diagnose ten aanzien van psychisch letsel te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de commissie zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op dit moment niet aannemelijk is geworden dat eiser in aanmerking komt voor een uitkering behorend bij letselcategorie 5. Daarbij vindt de rechtbank het ook van belang dat de uitkering een tegemoetkoming is uit solidariteit voor het overkomen leed.
3.6.
Op de zitting is door de commissie uitgelegd dat eiser een aanvullend verzoek voor een uitkering kan indienen als eiser wel onder behandeling is bij een bevoegde hulpverlener en als daaruit alsnog blijkt dat het psychische letsel van eiser ernstiger is dan nu wordt voorondersteld.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing van de commissie om eiser een uitkering van € 10.000,- toe te kennen, in stand blijft.
4.1.
Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:496, r.o. 2.2 en 2.3.