ECLI:NL:RVS:2020:496

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
201903658/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toekenning uitkering schadefonds geweldsmisdrijven

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 3 mei 2019 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [Appellante] had een aanvraag ingediend bij de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) voor een uitkering uit het schadefonds, naar aanleiding van haar ervaringen als slachtoffer en getuige van stelselmatig huiselijk geweld. De CSG kende haar een uitkering van € 2.500,00 toe, gebaseerd op letselcategorie 2, maar verklaarde het bezwaar van [appellante] ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 januari 2020 behandeld. [Appellante] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de CSG in redelijkheid geen hogere uitkering had hoeven toekennen. Zij voerde aan dat haar situatie, waarin zij zowel getuige als slachtoffer was van ernstig geweld, aanleiding zou moeten geven voor een hogere letselcategorie. De CSG had echter in haar beleid vastgelegd dat bij stelselmatig huiselijk geweld en waarneming door een zeer jeugdige, letselcategorie 2 van toepassing is.

De Afdeling oordeelde dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding was voor een hogere uitkering. [Appellante] had niet aangetoond dat zij langer dan 3,5 jaar slachtoffer was geweest of dat zij psychisch letsel had opgelopen door de waarneming van de poging tot doodslag op haar moeder. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201903658/1/A2.
Datum uitspraak: 19 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 mei 2019 in zaak nr. 18/5296 in het geding tussen:
[appellante]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2018 heeft de CSG aan [appellante] een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) van € 2.500,00 toegekend.
Bij besluit van 6 juli 2018 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2020, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe, is verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] heeft op 23 februari 2018 een aanvraag bij de CSG ingediend om haar op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) een uitkering uit het schadefonds toe te kennen. De CSG heeft bij het besluit van 14 maart 2018, gehandhaafd bij het besluit van 6 juli 2018, een uitkering toegekend van € 2.500,00, gebaseerd op letselcategorie 2 van de zogenoemde Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Letsellijst). De CSG heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat [appellante] gedurende een periode van ongeveer 3,5 jaar slachtoffer en getuige was van stelselmatig huiselijk geweld. De CSG heeft verder toegelicht dat een periode van 3,5 jaar geen zeer langdurige periode is, waardoor letselcategorie 3 in dit geval niet passend is. Dat de moeder van [appellante] slachtoffer werd van een zeer ernstig misdrijf, gepleegd door de vader van [appellante], maakt evenmin dat een uitkering uit letselcategorie 3 is aangewezen, omdat bij psychisch letsel door waarneming van stelselmatig huiselijk geweld door een zeer jeugdige letselcategorie 2 de hoogste letselcategorie is die toegekend kan worden, aldus de CSG.
De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard.
2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG in redelijkheid aan haar geen hogere uitkering heeft hoeven toekennen dan een uitkering van € 2.500,00, behorend bij letselcategorie 2. Zij voert hiertoe aan dat de CSG in dit geval aansluiting had behoren te zoeken bij letselcategorie 3, omdat zij zowel getuige als slachtoffer was van stelselmatig huiselijk geweld en zij bloedsporen heeft waargenomen die zijn ontstaan als gevolg van een poging tot doodslag op haar moeder, zodat sprake is van samenloop.
2.1.    In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
2.2.    De CSG heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven en de Letsellijst. Deze zijn te raadplegen op de website van de CSG (www.schadefonds.nl).
In paragraaf 2.5.2 van de Beleidsbundel is uiteengezet dat als een slachtoffer door een geweldsmisdrijf meerdere fysieke letsels, al dan niet in combinatie met psychisch letsel heeft opgelopen, het meest ernstige letsel leidend is bij het bepalen van de hoogte van de uitkering. De letselcategorie die daarbij past, bepaalt de hoogte van de uitkering. Bij meerdere letsels worden letselcategorieën dus niet opgeteld. Bij minstens 3 verschillende fysieke letsels die in dezelfde letselcategorie vallen, wordt wel de categorie met één verhoogd.
De Letsellijst bevat een lijst met geweldsmisdrijven die een indicatie geeft voor de vraag in welke gevallen de CSG ernstig psychisch letsel kan vooronderstellen en welke letselcategorie daarbij past. Bij huiselijk geweld, waarbij over een langere periode sprake is van fysiek geweld of bedreigingen met geweld (hierna: stelselmatig huiselijk geweld), wordt letselcategorie 2 toegepast. Bij waarneming door een zeer jeugdige (jonger dan 12 jaar) van stelselmatig huiselijk geweld wordt eveneens letselcategorie 2 toegepast. Of ernstig psychisch letsel wordt voorondersteld en welke letselcategorie daarbij past, bepaalt de CSG op basis van de omstandigheden van het geval.
Is het daadwerkelijk opgelopen letsel ernstiger, dan wordt de daarbij passende letselcategorie aangehouden. Voor de beoordeling daarvan heeft de CSG volgens de Letsellijst medische informatie nodig, waarbij het belangrijk is dat er een diagnose is gesteld door een hulpverlener.
2.3.    Gelet op wat [appellante] heeft aangevoerd moet de Afdeling beoordelen of het beleid van de CSG, om bij samenloop van psychische letsels die in dezelfde lestelcategorie vallen en waarbij psychisch letsel wordt voorondersteld, de categorie niet met één te verhogen, onredelijk is. De Afdeling is van oordeel dat dit niet onredelijk is. Het beleid van de CSG houdt in dat indien ernstig psychisch letsel wordt voorondersteld, het bestaan van het letsel niet hoeft te worden onderbouwd met medische gegevens. Indien de aanvrager in aanmerking wil komen voor een uitkering uit een hogere letselcategorie dan die behoort bij het psychische letsel dat wordt voorondersteld, dient hij dit psychische letsel met medische gegevens te onderbouwen. In dat geval zal worden beoordeeld of het daadwerkelijke letsel ernstiger is dan het letsel dat wordt voorondersteld. Bij drie of meer fysieke letsels, waarbij de letselcategorie wel met één wordt verhoogd, dient het fysieke letsel steeds met medische gegevens te worden onderbouwd.
2.4.    In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de CSG zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om aan [appellante] een uitkering behorend bij een hogere categorie dan letselcategorie 2 toe te kennen. [appellante] heeft met de overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat zij langer dan 3,5 jaar slachtoffer en getuige is geweest van stelselmatig huiselijk geweld. [appellante] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij psychisch letsel heeft opgelopen als gevolg van de waarneming van een poging tot doodslag waarvan haar moeder slachtoffer is geworden. [appellante] heeft geen objectieve gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij getuige is geweest van dit geweldsmisdrijf of dat zij direct geconfronteerd is geweest met de gevolgen daarvan. Uit het rapport van de Raad van de Kinderbescherming van 21 december 1989 volgt dat [appellante] in een andere stad was ten tijde van het misdrijf en een dag later naar het huis van haar ouders is gegaan. Als zij daar bloedsporen heeft waargenomen maakt dat enkele feit niet dat zij psychisch letsel heeft opgelopen door een directe confrontatie met de gevolgen van de poging tot doodslag.
2.5.    Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Schueler    w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020
809.