ECLI:NL:RBMNE:2024:7239

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/1814
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het Uwv

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2024, in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), wordt de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiser beoordeeld. Eiser had een ZW-uitkering ontvangen na zich ziek te melden voor zijn werk als bron- en contactonderzoek medewerker. Het Uwv beëindigde de uitkering per 15 maart 2021, omdat eiser geschikt werd geacht voor eigen werk. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser ging in beroep, en de rechtbank Zwolle verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv. Het Uwv berustte in deze uitspraak en nam een nieuw besluit, waarin het opnieuw het bezwaar van eiser ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 14 december 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken over de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Na het indienen van aanvullende rapporten door het Uwv en reacties van eiser, heeft de rechtbank het onderzoek op 17 juni 2024 gesloten.

De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser geschikt is voor zijn arbeid, zoals bedoeld in artikel 19 van de ZW. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie is ingediend die de beoordeling zou kunnen weerleggen. Eiser wordt geschikt geacht voor de functie van BCO-medewerker en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering per 15 maart 2021 wordt bevestigd. Eiser krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1814

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.W.J.M. Janssens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het Uwv de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) terecht heeft beëindigd vanaf 15 maart 2021, omdat eiser geschikt wordt geacht voor eigen werk.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Aan eiser is – na het weigeren van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) – met het besluit van 9 oktober 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) vanaf 6 augustus 2019 toegekend.
1.2.
Eiser is vervolgens gaan werken als bron- en contactonderzoek medewerker
(BCO-medewerker) via een uitzendbureau voor 28 uur per week. Hij heeft zich met ingang van 15 december 2020 ziekgemeld voor dit werk. Op 15 januari 2021 heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat aan hem vanaf 17 december 2020 een ZW-uitkering wordt toegekend.
1.3.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv met het besluit van 17 maart 2021 (het primaire besluit) eiser geschikt geacht voor eigen werk en medegedeeld dat eiser vanaf 15 maart 2021 geen ZW-uitkering meer krijgt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.4.
Met het besluit van 11 juni 2021 heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het besluit van 17 maart 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 juni 2021. Op 27 september 2022 heeft de rechtbank Zwolle het beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd.
1.5.
Het Uwv heeft op 20 oktober 2022 aan eiser laten weten zich te berusten in de uitspraak van de rechtbank en heeft vervolgens op 24 februari 2023 een nieuw besluit genomen. Met het besluit van 24 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser (opnieuw) ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 14 december 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen nader toe te lichten welke Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan de medische beoordeling ten grondslag ligt. Het Uwv heeft op 28 maart 2024 het aanvullend verzekeringsgeneeskundig rapport van 28 maart 2024 overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd met de brief van 8 april 2024. Het Uwv heeft vervolgens op 24 april 2024 een nader verweerschrift ingediend en eiser heeft hierop gereageerd met de brief van 16 mei 2024.
1.8.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna op 17 juni 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
2.1.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
2.2.
Indien na een WIA-beoordeling een WW-uitkering is toegekend en tijdens deze uitkering door een betrokkene gedeeltelijk in werkzaamheden is hervat wordt bij een latere ziekmelding uitgegaan van een gecombineerde maatstaf. Die maatstaf betreft dan de laatstelijk tijdens de WW-uitkering verrichte arbeid in combinatie met de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies. Ook dit volgt uit vaste rechtspraak. [1]
2.3.
In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 december 2022 is het toetsingskader bij een beoordeling van ZW-aanspraken na een WIA-beoordeling gewijzigd. [2] Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de WIA beoordeling vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de WIA-beoordeling geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
2.4.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een beëindiging van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de WIA-beoordeling op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies.
Beoordeling van het bestreden besluit
De zorgvuldigheid van het medische onderzoek
3. De rechtbank stelt vast dat eiser geen concrete gronden heeft aangevoerd tegen de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om het onderzoek onzorgvuldig te achten en overweegt hiertoe als volgt. De primaire arts heeft dossierstudie verricht en eiser lichamelijk onderzocht op het fysieke spreekuur van 9 maart 2021. Het onderzoek is medeondertekend door een geregistreerde verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tevens dossierstudie verricht en eiser medisch onderzocht na de hoorzitting op 3 juni 2021. Omdat er na de uitspraak van de rechtbank geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van dossierstudie gerapporteerd. Dit kan de rechtbank volgen. Er is namelijk geen verplichting tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. [3]
De inhoudelijke medische beoordeling
4.1.
Eiser is van mening dat hij vanwege zijn rug- en (tennis)elleboogklachten beiderzijds met uitstraling naar armen en handen meer beperkt is dan is aangenomen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd waarom geen urenbeperking wordt aangenomen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom de functies BCO-medewerker en parkeercontroleur passend worden geacht. Daarbij dient de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader te motiveren waarom de overige geduide functies in het kader van de eerdere WIA-beoordeling geschikt zijn. Volgens eiser wordt zijn belastbaarheid namelijk overschreden ten aanzien van werken met toetsenbord en muis (item 4.6) en/of zitten (item 5.1).
4.2.
De rechtbank stelt vast dat bij de beoordeling uit moet worden gegaan van de gecombineerde maatstaf. Eiser is namelijk gedeeltelijk in werkzaamheden hervat op het moment dat hij een WW-uitkering ontving. Aan de rechtbank ligt daarom de vraag voor of eiser terecht geschikt is geacht voor de functie BCO-medewerker in combinatie met de functie parkeercontroleur (één van de eerder geduide functies).
4.3.
Uit rechtspraak van de CRvB, zoals in rechtsoverwegingen 2.3 en 2.4 is opgenomen, volgt dat de eerder geduide functies passend zijn indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de medische beperkingen van betrokkene niet zijn toegenomen. Dat is hier het geval. Bij de medische beoordeling heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd bij de vastgestelde belastbaarheid zoals is opgenomen in de FML van 8 januari 2020 te blijven, zodat de eerder geduide functies geschikt zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking – zoals het Uwv ook terecht heeft gesteld – dat de FML van 8 januari 2020 in rechte vaststaat, omdat eiser tegen de beslissing op bezwaar van 10 januari 2020 geen rechtsmiddel heeft aangewend.
4.4.
Daarnaast kan de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in het standpunt dat de functie BCO-medewerker passend is voor eiser. In het rapport van de verzekeringsarts van 12 maart 2021 staat dat eiser klachten claimt ten aanzien van langdurig zitten, staan en lopen, frequent bukken en bovenhands werken en kracht zetten bij gebruik van handen. Omdat het werk als BCO-medewerker niet belastend is ten aanzien van gedwongen in een houding zitten en ten aanzien van bovenhands werken en knijp- en grijpkracht, acht de verzekeringsarts eiser geschikt voor zijn arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 juni 2021 geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat om het primaire oordeel te herzien en stelt vast dat de medische grondslag onveranderd is (bij het selecteren van de functie).
4.5.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Zwolle heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevraagd onderzoek te verrichten naar deze functie. In het rapport van 25 november 2022 rapporteert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de kenmerkende belasting bestaat uit: ‘geordend en geconcentreerd werken, samenwerken met anderen omgaan met drukte. Verantwoordelijkheid dragen. Werk wordt zittend uitgevoerd. Betreft overwegend beeldschermwerk en werken met toetsenbord en muis. Geen sprake van zware fysieke belasting. De dynamische en statische belasting is zeer laag en ruim beneden de zogenoemde normaalwaarden’.
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep rapporteert op 7 februari 2023 verder dat op de beoordelingsdatum sprake was van rugklachten en pijnklachten van de ellebogen, zonder onderliggend somatisch geobjectiveerd substraat, waarvoor geen behandeling is ingesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht toe dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, omdat de klachten al geruime tijd bestaan waarnaast een toename van pijnklachten niet betekent dat er sprake is van toegenomen beperkingen.
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht verder toe wat precies onder ‘werken met toetsenbord en muis’ inhoudt en dat eiser aangeeft toenemende pijn te ervaren bij repetitief knijpen en grijpen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat geen afwijkingen zijn geconstateerd bij lichamelijk onderzoek, eiser geen therapie voor de klachten van de ellebogen heeft gekregen, zodat het werken met toetsenbord en muis op functioneel niveau niet gestoord is. Verder overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de intensiteit bij de maatstaf van BCO medewerker (en parkeercontroleur) niet vergelijkbaar is met het werk van een beleidsmedewerker. Het is veel minder intensief, omdat ook sprake is van intensief telefonisch contact.
4.8.
Ten aanzien van de duurbelasting licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep toe dat geen sprake is van energetische of preventieve gronden of verminderde beschikbaarheid, zodat geen reden bestaat om een urenbeperking aan te nemen.
4.9.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat geen aanleiding bestaat om eiser verdergaand beperkt te achten en acht eiser geschikt voor de functie van
BCO-medewerker voor 28 uur per week en de functie van parkeercontroleur voor 12 uur per week.
4.10.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser heeft ook geen (nieuwe) medische informatie ingebracht waaruit naar voren komt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie verkeerd heeft beoordeeld. Gelet hierop is eiser per 15 maart 2021 geschikt voor de functie BCO-medewerker voor 28 uur per week. Daarnaast is voldaan aan het toetsingskader van de CRvB van 23 december 2022. [4]

Conclusie en gevolgen

5. Het Uwv heeft eiser terecht geschikt geacht voor ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW en heeft de ZW-uitkering per die datum terecht beëindigd. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
2 december 2024.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 11 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1285 en 21 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2172.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.
3.Zie artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
4.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.