ECLI:NL:RBMNE:2024:7220

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/1313
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in WOZ-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die in een WOZ-zaak betrokken was. Verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, maar had dit beroep ingetrokken nadat hij overeenstemming had bereikt over de WOZ-waarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming was over de hoogte van de proceskostenvergoeding, wat aanleiding gaf tot deze procedure. De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar op 24 februari 2023 een besluit had genomen en dat verzoeker op 21 mei 2024 had aangegeven dat hij akkoord ging met de verlaging van de WOZ-waarde. De rechtbank heeft vervolgens de proceskosten vastgesteld op € 1061,50, gebaseerd op de ingediende bezwaarschriften en beroepschriften, en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. Daarnaast is verweerder opgedragen het griffierecht van € 51,- aan verzoeker te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1313

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: D. van der Locht),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 13 augustus 2024 gereageerd op het verzoek van verzoeker en aangegeven dat alleen de hoogte van de proceskostenvergoeding nog ter discussie staat.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Verweerder heeft op 24 februari 2023 een besluit genomen. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Op 21 mei 2024 heeft verzoeker aan de rechtbank medegedeeld dat hij overeenstemming met verweerder heeft bereikt over de waarde. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoeker wilde. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten. Over die proceskosten bestaat namelijk geen overeenstemming tussen verzoeker en verweerder. Verzoeker heeft in dit verband gewezen op de conclusie van de A-G Koopman (ECLI:NL:PHR:2024:335).
3. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij in de bezwaarprocedure laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb in combinatie met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb).
4. Op 13 augustus 2024 reageert verweerder op de intrekking van het beroepschrift dat verzoeker akkoord is gegaan met de verlaging van de WOZ-waarde en dat alleen de hoogte van de proceskostenvergoeding nog ter discussie staat.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder tegemoet is gekomen aan verzoeker door de WOZ-waarde te verlagen. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van een situatie als bedoeld in de artikelen 8:75a en 7:15, tweede lid, van de Awb.
6. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op € 1061,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 624,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
7. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoeker betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1061,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van C.A.A.W. van der Heijden, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.