ECLI:NL:RBMNE:2024:7218

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
24/4288
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag compensatie transitievergoeding wegens te late indiening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor compensatie van een betaalde transitievergoeding. Eiser, werkgever van een ex-werkneemster die zich ziek meldde, had op 9 januari 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij het dienstverband eindigde. Eiser betaalde een transitievergoeding van € 3.807,86,- bruto. Op 12 september 2023 diende eiser een aanvraag in voor compensatie van deze vergoeding, maar het Uwv wees deze aanvraag af op 8 december 2023, omdat deze te laat was ingediend. Eiser maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op 15 mei 2024. Eiser ging in beroep bij de rechtbank, die op 23 oktober 2024 de zaak behandelde.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv de aanvraag terecht heeft afgewezen. Volgens artikel 2, sub b, van de Regeling compensatie transitievergoeding moet een aanvraag binnen zes maanden na betaling van de transitievergoeding worden ingediend. Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de Regeling en dat hij door verschillende omstandigheden niet op tijd kon aanvragen. De rechtbank concludeert echter dat de omstandigheden van eiser niet bijzonder genoeg zijn om van de termijn af te wijken. Eiser had voldoende tijd om zich te informeren over de Regeling en de bijbehorende termijnen. De rechtbank wijst erop dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om op de hoogte te zijn van dergelijke regelingen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 28 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2024 in de zaak tussen

[bedrijf], uit [woonplaats], eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een compensatie van een betaalde transitievergoeding.
2. Eiser was de werkgever van [ex-werkneemster] (ex-werkneemster). Ex-werkneemster werkte als haarstylist bij eiser. Op 11 januari 2021 heeft ex-werkneemster zich voor dit werk ziek gemeld.
3. Op 9 januari 2023 hebben eiser en ex-werkneemster een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is overeengekomen dat het dienstverband met wederzijds goedvinden eindigt op 8 januari 2023. Eiser heeft aan ex-werkneemster een transitievergoeding betaald van € 3.807,86,- bruto (3,33 maandsalarissen van € 1.143,50 bruto).
4. Met ingang van 1 april 2020 is de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid in werking getreden. Vanaf die datum moet het Uwv de betaalde transitievergoeding na een ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid aan de werkgever vergoeden, als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
5. Op 12 september 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend voor compensatie van de betaalde transitievergoeding. Met het besluit van 8 december 2023 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend.
6. Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het
bestreden besluit van 15 mei 2024 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
7. De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Het toetsingskader

8. Artikel 7:673e, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat bij
ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag om compensatie van een verschuldigde transitievergoeding.
9. In artikel 2, sub b, van de Regeling compensatie transitievergoeding (de Regeling) is bepaald dat de aanvraag wordt afgewezen, als deze wordt ingediend meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de aanvraag om compensatie van de betaalde transitievergoeding van eiser terecht heeft afgewezen omdat de aanvraag te laat is ingediend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
11. Eiser voert aan dat hij wel recht heeft op een compensatie van de transitievergoeding. Hij was niet op de hoogte van het bestaan van de Regeling en meent dat het Uwv nalatig is geweest door hem hierover niet actief te informeren. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat het hem door een samenloop van verschillende omstandigheden niet lukte om de aanvraag op tijd in te dienen. Eiser heeft daarbij gewezen op de afronding van de kwartaalcijfers van zijn onderneming, de aanvraag van een e-herkenning en het aanleveren van diverse vereiste stukken voor de aanvraag van de compensatie. Eiser heeft ook toegelicht dat hij hard heeft moeten werken door de uitval van ex-werkneemster. Verder heeft hij erop gewezen dat hij de transitievergoeding eerder aan ex-werkneemster heeft uitbetaald dan nodig was, waardoor de termijn van zes maanden eerder is gaan lopen. Hij vindt dat hij daar niet de dupe van mag worden.
12. De Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, heeft geoordeeld dat artikel 2, sub b, van de Regeling niet onevenredig is. Maar het valt ook niet uit te sluiten dat het onverkort toepassen van deze bepaling in een concrete situatie wel kan leiden tot strijd met het evenredigheidsbeginsel. [1] Het gaat daarom om de vraag of zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan waarom eiser de aanvraag te laat heeft ingediend.
13. De rechtbank overweegt dat de omstandigheden van eiser niet dermate ernstige persoonlijke omstandigheden zijn, dat deze omstandigheden eiser een bijzonder geval maken. Hoewel de eerdere uitbetaling van de transitievergoeding aan ex-werkneemster voor eiser spreekt en getuigt van goed werkgeverschap, heeft dit op zich geen invloed op de Regeling zoals die is vastgelegd. Er is geen regeling die het Uwv verplicht om eiser te informeren over de Regeling. Dit staat los van de verplichtingen die op eiser rusten als ontvanger van uitkeringen. Het is de verantwoordelijkheid van eiser als ondernemer om op de hoogte te zijn van dit soort regelingen en ook van de termijn die daarbij horen. Door zich daarvan niet op de hoogte te stellen, is eiser in een situatie terechtgekomen waarin hij prioriteiten moest stellen voor de besteding van zijn tijd. De rechtbank vindt dat dit voor eisers rekening en risico komt.
14. Eiser heeft geen reden gegeven waarom hij niet eerder dan in juni van de Regeling op de hoogte kon zijn. De rechtbank overweegt dat afgezien van de vraag of de keuzes die eiser vervolgens heeft gemaakt in de manier waarop hij zijn tijd heeft besteed gerechtvaardigd zijn, eiser zes maanden de tijd zou hebben gehad als hij zich goed op de hoogte had gesteld van de Regeling.
15. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen ruimte om in dit geval af te wijken van de in artikel 2, sub b, van de Regeling genoemde aanvraagtermijn. De rechtbank realiseert zich dat eiser hierdoor niet in aanmerking komt voor compensatie van de betaalde transitievergoeding, maar strikte toepassing van de aanvraagtermijn levert in dit geval geen strijd op met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het artikel buiten toepassing te laten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om compensatie van de betaalde transitievergoeding in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 29 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1075.