In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar bezwaar van 28 maart 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank had eerder, op 25 april 2024, een beroep van eiseres gegrond verklaard en de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen zes weken een besluit op bezwaar te nemen. Op 4 december 2024 heeft de Dienst Toeslagen een verweerschrift ingediend, maar geen van de partijen heeft verzocht om een zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld. De termijn die de rechtbank had gesteld, is op 6 juni 2024 verstreken en tot op heden heeft de Dienst Toeslagen geen besluit genomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de Dienst Toeslagen op om alsnog binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn te kort is en dat een termijn van twintig weken na verzending van de uitspraak realistisch is, gezien de gemiddelde doorlooptijd van de bezwaarprocedure.
Daarnaast wordt er een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat de Dienst Toeslagen de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50 en het door haar betaalde griffierecht van € 51,- moet ook worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 19 december 2024.