ECLI:NL:RBMNE:2024:7199

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/6563
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake compensatie kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 17 december 2024, staat het beroep centraal dat eiser heeft ingesteld tegen de Dienst Toeslagen. Eiser stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 13 oktober 2022 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. Eerder, op 19 mei 2023, had de rechtbank al een beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen om uiterlijk 1 juli 2024 een besluit op bezwaar te nemen. Eiser ging tegen deze uitspraak in verzet, wat leidde tot een nieuwe uitspraak op 25 maart 2024, waarin het verzet gegrond werd verklaard en verweerder opnieuw werd opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken.

Op 31 oktober 2024 diende verweerder een verweerschrift in, maar geen van de partijen heeft verzocht om een zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten. De rechtbank constateert dat de termijn voor verweerder om een besluit te nemen op het bezwaar van eiser op 6 mei 2024 is verstreken en dat er tot op heden geen besluit is genomen. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep gegrond en draagt verweerder op om alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. In dit geval is de rechtbank van mening dat de wettelijke beslistermijn te kort is en stelt een nieuwe termijn van twintig weken vast, aansluitend bij de gemiddelde doorlooptijd van de bezwaarprocedure.

De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 50,- per dag voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

Dienst Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 13 oktober 2022 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Bij uitspraak van 19 mei 2023 heeft deze rechtbank een eerder beroep tegen het niet tijdig beslissen van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen uiterlijk 1 juli 2024 een besluit op bezwaar te nemen. Eiser is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 25 maart 2024 op het verzet van eiser het verzet gegrond verklaard, het beroep tegen het niet tijdig beslissen van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken.
Op 31 oktober 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] De rechtbank heeft in de uitspraak van 25 maart 2024 (UTR 23/530-V) een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een rechterlijke dwangsom.
2. De rechtbank stelt vast dat deze termijn op 6 mei 2024 is verstreken. Tot op heden heeft verweerder niet beslist op het bezwaar van eiser.
3. Het beroep is daarom gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de rechtbank op 25 oktober 2024 [3] uitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat bij tweede en volgende beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar een nadere beslistermijn van twintig weken na de datum waarop de uitspraak naar partijen is verzonden realistisch is. Deze termijn sluit aan bij de gemiddelde doorlooptijd van 549 dagen die de bezwaarprocedure op dit moment bedraagt en de termijn die de rechtbank Rotterdam heeft bepaald in haar uitspraak van 15 juli 2024 [4] .
6. In de uitspraak van 25 oktober 2024 heeft de rechtbank verder overwogen dat in zaken zoals deze een dwangsom zal worden bepaald van € 50,- per dag voor iedere dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijn niet haalt met een maximum van € 15.000,-.
Proceskosten en griffierecht
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen verdere proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk twintig weken na de datum waarop deze uitspraak naar partijen is verzonden een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van C.A.A.W. van der Heijden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2024.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.