In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 17 december 2024, staat het beroep centraal dat eiser heeft ingesteld tegen de Dienst Toeslagen. Eiser stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 13 oktober 2022 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. Eerder, op 19 mei 2023, had de rechtbank al een beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen om uiterlijk 1 juli 2024 een besluit op bezwaar te nemen. Eiser ging tegen deze uitspraak in verzet, wat leidde tot een nieuwe uitspraak op 25 maart 2024, waarin het verzet gegrond werd verklaard en verweerder opnieuw werd opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken.
Op 31 oktober 2024 diende verweerder een verweerschrift in, maar geen van de partijen heeft verzocht om een zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten. De rechtbank constateert dat de termijn voor verweerder om een besluit te nemen op het bezwaar van eiser op 6 mei 2024 is verstreken en dat er tot op heden geen besluit is genomen. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep gegrond en draagt verweerder op om alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. In dit geval is de rechtbank van mening dat de wettelijke beslistermijn te kort is en stelt een nieuwe termijn van twintig weken vast, aansluitend bij de gemiddelde doorlooptijd van de bezwaarprocedure.
De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 50,- per dag voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.