ECLI:NL:RBMNE:2024:7087

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/2187
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die zich ziek had gemeld als chauffeur. Eiser had een uitkering aangevraagd na een periode van ziekte, maar het UWV had vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, met een percentage van 39,73%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, maar het UWV handhaafde zijn standpunt na aanvullend medisch onderzoek. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV, waarin zijn uitkering per 29 januari 2024 zou worden beëindigd.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen in november 2023 en september 2024. Tijdens deze zittingen heeft eiser zijn standpunt toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verlaging van de arbeidsongeschiktheid van eiser niet in strijd was met het verbod op reformatio in peius, omdat zijn uitkering niet nadeliger was geworden. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en geoordeeld dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser per 29 januari 2024 geen recht had op een WIA-uitkering.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser en bepaald dat het UWV het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.P. Raats),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: R. van den Brink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen
: [derde belanghebbende]uit [vestigingsplaats] , gemachtigde: [gemachtigde] .

Inleiding

1. Eiser werkte als chauffeur voor ongeveer 40 uur per week. Op 7 september 2020 heeft hij zich ziek gemeld voor dit werk in verband met diverse gezondheidsklachten. Na afloop van de wachttijd heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd.
2. Met het besluit van 26 augustus 2022 (het primaire besluit) is aan eiser met ingang van 17 september 2022 een uitkering op grond van de WIA toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 39,73%. Dit percentage is vastgesteld na medisch en arbeidskundig onderzoek door het Uwv. Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
3. In bezwaar is medisch onderzoek uitgevoerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen medische argumenten om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts die eiser in de primaire fase heeft onderzocht. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wijkt niet af van het oordeel van de arbeidsdeskundige in de primaire fase. Met de beslissing op bezwaar van 6 april 2023 (het bestreden besluit I) is het bezwaar van eiser daarom ongegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid 39,73% gebleven.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Derde-partij, eigenrisicodrager voor de WIA, heeft in deze zaak een zienswijze ingediend.
5. Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 10 november 2023. Eiser was daarbij aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is met bericht van verhindering niet verschenen.
6. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting aangehouden om het Uwv in de gelegenheid te stellen om een nadere motivering te geven van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 22 augustus 2022 en de daarbij gegeven toelichting.
7. Het Uwv heeft vervolgens nader onderzoek laten verrichten door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Op basis van dit aanvullend medisch- en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv op 28 november 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Deze nieuwe beslissing op bezwaar (het bestreden besluit II) vervangt het bestreden besluit I. In het bestreden besluit II heeft het Uwv de WIA-uitkering van eiser met ingang van 29 januari 2024 beëindigd omdat uit aanvullend medisch- en arbeidskundig onderzoek volgt dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser is het ook niet eens met het bestreden besluit II en heeft zijn standpunt in de reactie van 23 augustus 2024 nader toegelicht.
8. Op 6 februari 2024 heeft de gemachtigde van eiser zich gesteld en de rechtbank verzocht om een nadere zitting te plannen. Op 23 augustus 2024 zijn namens eiser aanvullende gronden ingediend tegen het bestreden besluit II.
9. De rechtbank heeft het beroep behandeld op de tweede zitting van 3 september 2024. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv was met bericht van verhindering niet bij de zitting aanwezig. Derde-partij was ook niet bij de zitting aanwezig.

Omvang van het geschil

10. De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit II niet tegemoet komt aan het beroep van eiser. Het beroep van eiser is daarom van rechtswege mede gericht tegen het bestreden besluit II. Dit volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11. Naar het oordeel van de rechtbank is met het bestreden besluit II, het bestreden besluit I ingetrokken. Dit volgt ook uit de besluitvorming van het Uwv. Niet is gesteld of gebleken dat eiser nog procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling tegen het bestreden besluit I. Voor zover het beroep nog gericht zou zijn tegen het bestreden besluit I verklaart de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Reformatio in peius
12. Eiser heeft zich eerst tijdens de zitting van 3 september 2024 op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit II door het Uwv is genomen in strijd met het verbod op reformatio in peius. Dit omdat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage met dit besluit is verlaagd en hij geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
13. De rechtbank overweegt dat, zoals uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] blijkt, het uitgangspunt is dat een heroverweging in bezwaar kan leiden tot een verslechtering van de rechtspositie van een betrokkene, indien een bestuursorgaan ook zonder dat bezwaar zou zijn ingediend, hiertoe had kunnen overgaan. Wel geldt dat
deze verslechtering – in verband met het aan het verbod van reformatio in peius ten grondslag liggende rechtszekerheidsbeginsel – in beginsel alleen per toekomende datum worden geëffectueerd.
14. Hier is, naar het oordeel van de rechtbank, in dit geval sprake van. Uit het bestreden besluit II volgt dat de verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid geen wijziging heeft gebracht in de hoogte en de duur van de aan eiser toegekende loongerelateerde WGA-uitkering, zodat eiser feitelijk niet in een nadeliger positie is gekomen. Gedurende de bezwaar- en beroepsprocedure is de loongerelateerde WGA-uitkering van eiser omgezet in een vervolguitkering. Deze vervolguitkering is per 29 januari 2024, twee maanden en een dag na dagtekening van de gewijzigde beslissing, beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit II daarom niet genomen in strijd met het verbod op reformatio in peius. De beroepsgrond slaagt niet.
Toetsingskader van de rechtbank
15. De rechtbank overweegt dat zij, nu de eiser geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan zijn ex-werkgever te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
16. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht beoordelen of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers gezondheidsklachten en de beperkingen die daaruit voortvloeien per 17 september 2022 leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% zodat eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
17. Bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak van eiser stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten; en
- voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij dan wel aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om echter voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk. Dat betekent dat hoe eiser zich zelf voelt, zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
De zorgvuldigheid van de beoordeling
18. Eiser heeft eerst tijdens de zitting van 3 september 2024 aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig is uitgevoerd, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem niet heeft onderzocht.
19. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet. De rechtbank stelt daarbij voorop dat eiser zijn stelling dat nader lichamelijk onderzoek nodig was voor een zorgvuldig onderzoek, niet nader heeft onderbouwd. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 10 augustus 2022 volgt dat hij het dossier van eiser heeft bestudeerd en dat hij eiser heeft gezien en lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek heeft de primaire verzekeringsarts beschreven in zijn rapport. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd en vastgesteld dat hij op basis van het dossieronderzoek tot een zorgvuldige beoordeling kon komen. In zijn rapport van 3 april 2023 beschrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het onderzoek door de primaire verzekeringsarts adequaat en volledig is uitgevoerd, dat het bestuderen van de dossierstukken niet tot aanvullende vragen heeft geleid en dat ook de bezwaargronden geen aanleiding geven tot nader onderzoek. De rechtbank kan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen en ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd.
De medische beoordeling
20. Eiser voert aan dat zijn gezondheidsklachten moeten leiden tot een aanvullende beperkingen op het item ‘zien’ (item 2.1.1) van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser gewezen op medische informatie van zijn neuroloog en de bedrijfsarts die hij in de bezwaarfase heeft ingebracht. Daaruit volgt dat eiser met zijn rechteroog nagenoeg niet ziet en ook geen diepte ziet.
21. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding daarvan in de gelegenheid gesteld om nader te motiveren of de beperking op het item 2.1.1. kan volstaan gelet op de door eiser ingebrachte medische informatie van zijn neuroloog en de bedrijfsarts.
22. Het Uwv heeft vervolgens het aanvullend rapport van 15 november 2023 en een nieuwe FML van 15 november 2023 van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Daaruit volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de toelichting op de beperking op het item 2.1.1. heeft gewijzigd. In zijn aanvullend rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op basis van literatuuronderzoek, toegelicht dat het verlies van zicht aan één oog leidt tot een beperking in dieptezien, vooral op korte afstand. Er is bij het zien met één oog echter geen beperking voor werkzaamheden met beeldschermwerk omdat dit tweedimensionaal is en het toetsenbord binnen het gezichtsveld van één oog valt. In de FML van 15 november 2023 is de toelichting bij de beperking op het item 2.1.1. in overeenstemming met de hiervoor gegeven aanvullende motivering gewijzigd. Verder is ook de eerder aangenomen beperking op het item ‘langdurig lezen’ (item 2.1.5.) komen te vervallen. In de gewijzigde FML van 15 november 2022 is bovendien een aanvullende beperking aangenomen op het item ‘frequent trappenlopen’ (item 4.18) omdat bij zicht met één oog meer moeite kan bestaan met traplopen, opstapjes en stoepjes.
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met zijn aanvullend rapport van 15 november 2023 uitgebreid en zorgvuldig gemotiveerd toegelicht waarom eiser niet méér beperkt is op het item ‘zien’, maar waarom er wel aanleiding is om de toelichting bij de aangenomen beperking te wijzigen. De rechtbank kan motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiser heeft tegen het bestreden besluit II geen nieuwe medische informatie ingebracht die aanleiding geeft om te twijfelen aan de aanvullende medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt niet.
24. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat zijn medische klachten leiden tot vermoeidheid, nekklachten, psychische klachten en verdergaande beperkingen in zijn zelfredzaamheid. Volgens eiser heeft het Uwv ten onrechte geen aanvullende beperkingen aangenomen voor deze gezondheidsklachten. Pas tijdens de zitting van 3 september 2024 heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen zodanig zijn toegenomen dat hij in aanmerking komt voor een Inkomensvoorziening voor Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
25. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling van het Uwv op de overige door eiser genoemde onderdelen onjuist zou zijn. In de oorspronkelijke FML van 10 augustus 2022 is voor eiser in verband met vermoeidheidsklachten een urenbeperking aangenomen. Deze beperking is in de gewijzigde FML van 15 november 2023 in stand gebleven. In het aanvullend rapport van 15 november 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gemotiveerd waarom de aangenomen urenbeperking passend is. Eiser heeft zich op de zitting van 3 september 2024 weliswaar op het standpunt gesteld dat hij volledig arbeidsongeschikt is door zijn energetische klachten, maar heeft geen medische informatie ingebracht om dit standpunt te onderbouwen. Voor psychische klachten zijn voor eiser geen beperkingen aangenomen. In zijn aanvullend rapport van 15 november 2023 motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen beperkingen zijn aangenomen omdat psychische klachten bij eiser niet zijn geobjectiveerd. Omdat eiser in beroep ook geen medische informatie heeft ingebracht om dit te onderbouwen, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Voor de nekklachten zijn in de FML beperkingen aangenomen voor het uitvoeren van zwaar belastend werk. Eiser heeft ook op dit onderdeel geen medische informatie ingebracht die de rechtbank aanleiding geeft om aan dit medisch oordeel te twijfelen. De overige beroepsgronden gericht tegen de juistheid van de medische beoordeling slagen niet.
26. De rechtbank overweegt ter voorlichting van eiser nog het volgende. Tijdens de tweede zitting heeft eiser duidelijk toegelicht dat zijn gezondheidsklachten zijn toegenomen ten opzichte van de datum in geding in deze zaak. De rechtbank beoordeelt in deze zaak uitsluitend de juistheid van de medische beoordeling per 17 september 2022. Indien de gezondheidsklachten van eiser inmiddels zijn toegenomen kan eiser hiervan bij het Uwv een melding doen, zodat zijn medische situatie door het Uwv opnieuw kan worden beoordeeld.
De arbeidskundige beoordeling
27. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft als gevolg van de gewijzigde FML een nieuwe arbeidskundige beoordeling uitgevoerd. In zijn aanvullend rapport van 21 november 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht waarom een aantal van de eerder geduide functies zijn komen te vervallen. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in dit rapport nieuwe functies geduid die passen bij de gewijzigde belastbaarheid van eiser zoals opgenomen in de FML van 15 november 2023.
28. Eiser heeft tegen de gewijzigde arbeidskundige beoordeling op de zitting nog aangevoerd dat een van de geduide functies niet geschikt is omdat in deze functie moet worden gewerkt met gevaarlijke machines.
29. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet. De schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is gebaseerd op de nieuw geduide functies die zijn opgenomen in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 november 2023. Deze functies houden niet in dat gewerkt moet worden met gevaarlijke machines en zijn afgestemd op de beperkingen die zijn aangenomen in de gewijzigde FML. Vanwege de geschiktheid van deze functies worden de geduide reservefuncties, waarin mogelijk wel gewerkt wordt met gevaarlijke machines, niet bij de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser betrokken.

Conclusie en gevolgen

30. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv op basis van de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidskundigen terecht heeft vastgesteld dat eiser per 29 januari 2024 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
31. Omdat het bestreden besluit I is ingetrokken ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het Uwv aan eiser het door hem bepaalde griffierecht vergoedt.
32. Ook veroordeelt de rechtbank het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (0,5 punt voor het verschijnen bij een nadere zitting anders dan na tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024.
(De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 8 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:32.