ECLI:NL:RBMNE:2024:7069

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/16/584374 / KG ZA 24-578
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over verkoopverplichtingen van gezamenlijk eigendom van een kasteel

In deze zaak, die op 23 december 2024 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee partijen die gezamenlijk eigenaar zijn van een kasteel. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaten mr. E.A. Buziau en mr. G. Wessels, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagde sub 1] c.s. De kern van het geschil betreft de vraag of er een termijn moet worden verbonden aan de door het Hof bepaalde meewerkingsverplichting met betrekking tot de verkoop van het kasteel, en of hieraan een dwangsom moet worden verbonden. De voorzieningenrechter heeft op 9 december 2024 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij de partijen aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er inderdaad een termijn moet worden gesteld aan de verplichtingen van de gedaagden en dat hieraan een dwangsom moet worden verbonden. De eiseres heeft haar eis verminderd en de gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld om binnen zeven dagen de jaarrekeningen te verstrekken en om alle toekomstige verzoeken van de rentmeester, makelaar en notaris op te volgen. De voorzieningenrechter heeft de dwangsommen gematigd en gemaximeerd tot € 100.000,00. De gedaagden zijn ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn begroot op € 1.605,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/584374 / KG ZA 24-578
Vonnis in kort geding van 23 december 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. E.A. Buziau en mr. G. Wessels te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen in mannelijk enkelvoud: [gedaagde sub 1] c.s.,
advocaat mr. V.J. Verhulst te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding (opdrachtbevestiging) met 18 producties [1] ;
­ de akte vermeerdering van eis met nadere producties 19 en 20;
­ de conclusie van antwoord met 9 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 december 2024. Verschenen zijn mevrouw [A] (dochter [eiseres] ), mr. Buziau, mr. Wessels, de heer [gedaagde sub 1] , mevrouw [gedaagde sub 2] en mr. Verhulst. De pleitnota’s die mr. Wessels en mr. Verhulst hebben overhandigd en voorgelezen zijn toegevoegd aan het dossier. Ook de door mr. Wessels overhandigde e-mail van mr. Verhulst is toegevoegd aan het dossier. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen verder is besproken. Op de zitting heeft [eiseres] haar eis verminderd.
1.3.
Vervolgens is bepaald dat vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een kasteel. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) heeft bij tussenarrest – samengevat – bepaald dat het kasteel moet worden verkocht op de door haar in het arrest omschreven wijze en dat op partijen de in het arrest beschreven verplichtingen rusten.
2.2.
De vragen die in dit kort geding moet worden beantwoord is of een termijn moet worden verbonden aan de (meewerkings)verplichting van [gedaagde sub 1] c.s. en of daaraan een dwangsom moet worden verbonden. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vragen bevestigend. Hieronder wordt uitgelegd waarom.

3.De achtergrond van het geschil en de vordering

3.1.
[eiseres] is voor 1/3 en [gedaagde sub 1] c.s. voor 2/3 eigenaar van ‘ [naam kasteel] ’ (hierna: het kasteel). Op dit moment woont [gedaagde sub 1] c.s. met zijn gezin in het kasteel.
3.2.
In 2008 heeft [eiseres] haar aandeel in het kasteel te koop aangeboden aan [gedaagde sub 1] c.s. Partijen zijn het niet eens geworden over de verkoop. Sindsdien zijn partijen in een juridische strijd verwikkeld geraakt.
3.3.
Tussen partijen is op dit moment een procedure aanhangig bij het hof. [2] Het hof heeft op 10 september 2024 een (tussen)arrest gewezen. Daarin heeft het hof, voor zover van belang, overwogen:
3.6.
Ter bevordering van een goed verkoopproces neemt het hof de suggestie van
[eiseres] over dat de communicatie tussen de rentmeester en de makelaar enerzijds en
partijen anderzijds uitsluitend via de advocaten van partijen loopt (…) Hierdoor komt dat verkoopproces als volgt te luiden:

Partijen schakelen een hierna door het hof te bepalen rentmeester in. Die krijgt de opdracht om de marktwaarde van het kasteel te bepalen (zowel met als zonder horecabestemming). Als deze rentmeester bijstand van een andere vakman nodig heeft om het bedrijfsmatige deel van het kasteel te taxeren, is hij bevoegd die zelf te kiezen en die in te schakelen (tegen vergoeding van de daarmee gemoeide kosten);

Gelijktijdig zullen partijen een hierna door het hof te bepalen makelaar inschakelen om na de waardebepaling door de rentmeester de verkoop van het kasteel ter hand te nemen, waarbij de makelaar ook de opdracht krijgt de vraagprijs vast te stellen waarvoor het kasteel in de markt wordt gezet en een bodemprijs voor verkoop te bepalen waarvoor het kasteel bij een bod daarboven in ieder geval moet worden verkocht. De makelaar beslist of het kasteel met of zonder horecabestemming of met beide bestemmingen te koop zal worden aangeboden. Het staat de makelaar vrij voor deze beslissing en voor beide genoemde waardebepalingen overleg met de rentmeester en/of andere derde(n) te voeren;
(…)

Partijen zijn verplicht (1) constructief medewerking aan dit proces te verlenen, (2) al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de rentmeester en/of makelaar noodzakelijk is om tot de bedoelde waardebepalingen en verkoop en eigendomsoverdracht van het kasteel te komen, (3) mee te werken aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en medewerking te verlenen aan de notariële eigendomsoverdracht, (4) medewerking te verlenen aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de daarop vallende kosten, waaronder de makelaarscourtage en de kosten van de rentmeester en (5) gezamenlijk aan een door de makelaar aan te wijzen de notaris, die belast zal worden met de overdracht van het kasteel, opdracht te geven de netto-verkoopopbrengst te verdelen op de wijze als beschreven in het tussenarrest van 9 april 2024 en voor zover nodig in een volgend arrest te bepalen;

Mocht één van partijen aan één of meer van deze verplichtingen niet voldoen, dan kan de makelaar, rentmeester en/of de notaris het hof hierover inlichten, waarna het hof een beslissing zal nemen die het geraden acht; (…)”
De beslissing in het (tussen)arrest luidt, voor zover van belang:
4.1.
Bepaalt dat het kasteel moet worden verkocht op de wijze als omschreven bij punt
3.6
van dit tussenarrest en dat op partijen de verplichtingen rusten die daar (ook) staan
omschreven.
4.2.
Bepaalt dat daartoe door de partijen een opdracht zal worden verstrekt aan de heer
ing. [B] als rentmeester en de heer [C] als makelaar ten behoeve van dit
verkoopproces binnen vier weken na dagtekening van dit arrest; (…)
3.4.
De rentmeester heeft op 31 oktober 2024 de (finale) opdrachtbevestiging opgesteld en toegestuurd aan partijen. Daarin heeft hij onder meer gevraagd om de laatste drie jaarrekeningen van het op het object gevoerde horecabedrijf te delen.
3.5.
[eiseres] heeft op 31 oktober 2024 de opdrachtbevestiging getekend. [gedaagde sub 1] c.s. heeft – samengevat – bericht pas definitief de opdrachtbevestiging te kunnen tekenen na ontvangst van het door hem gevraagde cassatieadvies.
3.6.
Op 9 december 2024 – de dag van de mondelinge behandeling – heeft [gedaagde sub 1] c.s. de opdrachtbevestiging getekend.
De (gewijzigde) vordering van [eiseres] :
3.7.
[eiseres] vordert – na wijziging van haar eis – dat [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld:
om de Jaarrekeningen binnen 7 kalenderdagen na ondertekening van de Opdrachtbevestiging te verzenden aan [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] , op verbeurte van een onmiddellijk opeisbare aan [eiseres] te betalen dwangsom van EUR 2.500 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet aan deze veroordeling voldoen, tot een maximum van EUR 250.000 is bereikt.
om alle toekomstige verzoeken en/of instructies van de Rentmeester, Makelaar en/of Notaris in het kader van de taxatie, verkoop en overdracht van [naam kasteel] op te volgen binnen 7 kalenderdagen na datum verzoek en/of instructie, tenzij de Rentmeester, Makelaar en/of Notaris aan het betreffende verzoek en/of instructie een andere termijn verbindt (in welk geval die andere termijn geldt).
tot betaling aan [eiseres] van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 2.500 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet aan de veroordeling onder (3) voldoen, tot een maximum van EUR 250.000 is bereikt.
in de kosten van dit geding.
3.8.
[eiseres] vorderde eerst ook nog de veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. om de opdrachtbevestiging van de rentmeester de tekenen. Omdat [gedaagde sub 1] c.s. kort voor de mondelinge behandeling had getekend, heeft [eiseres] dit deel van haar vordering ingetrokken.

4.De beoordeling

4.1.
Dat op [gedaagde sub 1] c.s. de verplichtingen rusten zoals door [eiseres] weergegeven in haar vorderingen 1 en 2 staat niet ter discussie. Dit wordt door [gedaagde sub 1] c.s. erkend. Deze verplichtingen volgen ook glashelder uit het arrest van het hof (r.o. 3.6 in combinatie met r.o. 4.1).
De termijnen
4.2.
Door [gedaagde sub 1] c.s. is geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen het bepalen van een termijn van 7 dagen om de jaarrekeningen en de toekomstige verzoeken en/of instructies van de rentmeester, makelaar of notaris op te volgen. Wel vreest [gedaagde sub 1] c.s. dat in praktische zin niet altijd aan die termijn of de mogelijke andere termijn die de rentmeester, makelaar of notaris stelt kan voldoen (en dan ten onrechte dwangsommen verschuldigd worden). Bijvoorbeeld omdat de aan te leveren informatie moet worden opgevraagd bij derden. [gedaagde sub 1] c.s. wordt daarin niet gevolgd. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de rentmeester, makelaar en/of notaris aan een verzoek om informatie of aan het geven van een instructie een redelijk termijn verbindt.
4.3.
De voorzieningenrechter wijst daarom de vorderingen van [eiseres] , voor zover zij ertoe strekken dat [gedaagde sub 1] c.s. wordt veroordeeld binnen de genoemde termijn de jaarrekeningen te verzenden (vordering 1) en de verzoeken en/of instructies van de rentmeester, makelaar en/of notaris op te volgen (vordering 2) toe. Met dien verstande dat wat betreft de verzending van de jaarrekeningen dit dient te gebeuren binnen 7 kalenderdagen na dagtekening van dit vonnis. De opdrachtbevestiging is reeds door [gedaagde sub 1] c.s. toegestuurd, zodat daarbij niet kan worden aangeknoopt.
Het opleggen van dwangsommen
4.4.
Vervolgvraag is of aan de veroordelingen een dwangsom moet worden verbonden als prikkel voor [gedaagde sub 1] c.s. om deze tijdig na te komen. Uitgangspunt is dat de rechter op vordering van één van de partijen de wederpartij kan veroordelen tot betaling van een dwangsom voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. [3]
4.5.
[gedaagde sub 1] c.s. betoogt dat er in het onderhavige geval door het hof een tussenveroordeling is uitgesproken en geen hoofdveroordeling, zodat geen dwangsommen kunnen worden opgelegd. Dit betoog faalt. Ten eerste miskent [gedaagde sub 1] c.s. dat de veroordeling in dit kort geding vonnis wordt uitgesproken. Ten tweede kan, anders dan [gedaagde sub 1] c.s. stelt, een dwangsom ook in een tussenuitspraak worden uitgesproken. Het begrip hoofdveroordeling laat zich immers omschrijven als een uitspraak waarbij de rechter de in die bepaling bedoelde 'wederpartij' beveelt iets te doen of niet te doen dan wel een zaak te geven. [4] Het (tussen)arrest van het hof – en in het verlengde daarvan de onderhavige uitspraak – bevat meerdere verplichtingen voor partijen om iets te doen in het kader van het verkoopproces, zodat het gaat om hoofdveroordelingen.
4.6.
[gedaagde sub 1] c.s. betoogt verder dat het instellen van cassatie meebrengt dat het (tussen)arrest van het hof wordt geschorst [5] en het opleggen van dwangsommen dit pad zou doorkruisen. Dit betoog gaat hoe dan ook niet meer op. [gedaagde sub 1] c.s. heeft verklaard geen cassatie in te stellen. Ook is de cassatietermijn inmiddels verstreken.
4.7.
De kernvraag is of een dwangsom nodig is. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is dat niet het geval, omdat er geen reële dreiging is dat hij nalaat instructies op te volgen. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht begrijpt de voorzieningenrechter dat [gedaagde sub 1] c.s. het verleden wil laten rusten en zich op de toekomst wil richten. [gedaagde sub 1] c.s. wil meewerken aan de verkoop van het kasteel, maar wil wel dat bij de verkoop beide partijen een redelijk resultaat bereiken.
4.8.
De voorzieningenrechter oordeelt dat oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming, is aangewezen. De eerste reden hiervoor is het lange tijdsverloop. De verkoop van (het aandeel van [eiseres] in) het kasteel is al vanaf 2008 aan de orde en heeft tot op heden niet tot resultaat geleid. Pas nu, met daarbij een actieve rol van het hof, lijken concrete stappen te worden gemaakt. Ten tweede heeft [eiseres] gemotiveerd toegelicht waarom de oplegging van een dwangsom nodig is als prikkel voor [gedaagde sub 1] c.s. om te voldoen aan zijn verplichtingen en daarbij verschillende voorbeelden genoemd waar getracht werd de verkoop te vertragen. De voorzieningenrechter ziet de gang van zaken omtrent de opdrachtbevestiging in ieder geval ook als een voorbeeld daarvan. Uit het arrest van het hof – en ook de processtukken en de zitting in onderhavige procedure – blijkt dat partijen zeggen dat hun neuzen dezelfde kant op staan en zij het kasteel willen verkopen met een zo hoog mogelijke opbrengst. [gedaagde sub 1] c.s. heeft evenwel de opdrachtbevestiging niet meteen getekend. Uiteraard stond het [gedaagde sub 1] c.s. vrij om cassatieadvies in te winnen, maar in het geval je het eens bent dat het kasteel moet worden verkocht valt het niet te plaatsen dat – omwille van een mogelijk cassatieberoep – de opdrachtbevestiging niet meteen wordt getekend.
4.9.
Het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. dat het opleggen van dwangsommen zorgt voor executieproblemen en een onhebbelijke situatie slaagt niet. De stelling dat de rentmeester, makelaar en/of notaris mogelijk aan een verzoek of instructie een onduidelijke termijn koppelt (zoals ‘per ommegaande’, ‘zo spoedig mogelijk’ en/of ‘op korte termijn’), staat niet aan oplegging van de dwangsom in de weg. De voorzieningenrechter wijst daarvoor naar hetgeen is overwogen in 4.2. Ook de stelling dat voor de nakoming van een verplichting mogelijk de medewerking van anderen nodig is, staat niet aan een dwangsomveroordeling in de weg. [6] Datzelfde geldt voor het gegeven dat de correspondentie via de advocaat loopt en de vrees is dat hij wat mist (gelet op zijn aankomende verlof) en dan meteen een dwangsom verschuldigd is. Uitgangspunt is dat aan de verzoeken en/of instructies een termijn van 7 kalenderdagen is gekoppeld. Dat moet voldoende zijn om deze tijdig te zien en daaraan te voldoen. Verder is het aan de advocaat om tijdens zijn verlof vervanging te regelen.
4.10.
Gelet op het voorgaande verbindt de voorzieningenrechter aan de veroordelingen een dwangsom. De door [eiseres] gevorderde dwangsom wordt evenwel gematigd en gemaximeerd zoals hieronder vermeld.
De proceskosten
4.11.
[gedaagde sub 1] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiseres] betalen. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.605,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk om de Jaarrekeningen binnen 7 kalenderdagen na dagtekening van dit vonnis te verzenden aan [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk om alle toekomstige verzoeken en/of instructies van de rentmeester, makelaar en/of notaris in het kader van de taxatie, verkoop en overdracht van het kasteel op te volgen binnen 7 kalenderdagen na datum van het verzoek en/of instructie, tenzij de rentmeester, makelaar en/of notaris aan het betreffende verzoek en/of instructie een andere termijn verbindt (in welk geval die andere termijn geldt);
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt;
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen uit dit vonnis voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Erich en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2024.

Voetnoten

1.De dagvaarding is niet betekend, omdat de advocaat van [gedaagde sub 1] c.s. heeft meegedeeld dat dit achterwege kan blijven en zijn cliënten vrijwillig zullen verschijnen.
2.Zaaknummer 200.248.837/02.
3.Artikel 611a Rv.
4.Vgl. HR 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:987 (Ritzenhoff/ [achternaam 1] ) en Benelux Gerechtshof 1 juli 1988, NJ 1988/1030, LJN AB7689 ( [.] / [..] ).
5.Overeenkomstig artikel 404 Rv.
6.HR 14 mei 1976, NJ 1977/375 ( [achternaam 2] / [achternaam 3] ).