ECLI:NL:RBMNE:2024:7062

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/16/576661 / FO RK 24-734
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en vaststelling omgangsregeling tussen ouders na detentie van de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 december 2024 een beschikking gegeven over het gezag en de omgang van een minderjarige, geboren in 2019, wiens ouders in een conflictueuze relatie verkeren. De vader, die sinds juni 2022 gedetineerd is, heeft verzocht om een omgangsregeling met zijn zoon, terwijl de moeder zich verzet tegen deze verzoeken en alleen met het gezag over de minderjarige belast wil worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezamenlijk gezag leidt tot onaanvaardbare risico's voor de minderjarige, gezien de voortdurende strijd tussen de ouders en de onbetrouwbaarheid van de vader. De rechtbank heeft besloten dat het gezag voortaan alleen bij de moeder komt te liggen. Tevens is er een omgangsregeling vastgesteld waarbij de omgang tussen de vader en de minderjarige begeleid zal plaatsvinden, zowel tijdens als na de detentie van de vader. De rechtbank heeft de vader ook veroordeeld in de proceskosten, omdat hij de waarheidsplicht heeft geschonden door valselijk opgemaakte stukken in te dienen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat er snel duidelijkheid komt voor de minderjarige over de omgang met zijn vader.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht, locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/576661 / FO RK 24-734
Gezag en omgang
Beschikking van 30 december 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof,
tegen
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.Y.M. Jansse.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft voor de zitting de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vader (met bijlagen), binnengekomen bij de rechtbank op 7 juni 2024;
  • het verweerschrift van de moeder (met bijlagen) van 18 juni 2024;
  • een bericht van de vader (met bijlage) van 28 juni 2024;
  • een bericht van de vader (met bijlage) van 4 juli 2024;
  • een bericht van de moeder (met bijlage) van 30 juli 2024;
  • een brief van de vader (met daarin het verzoek om een andere rechter) van 24 september 2024;
  • een bericht van de vader (met als bijlage een akte wijziging petitum) van 7 november 2024;
  • een bericht van de moeder (met bijlagen) van 11 november 2024;
  • een bericht van de vader (met bijlagen) van 11 november 2024;
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 14 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad): [A] .
1.3.
De rechtbank heeft partijen na de zitting twee weken gegeven voor het indienen van nadere stukken en vervolgens twee weken om over en weer te reageren op die stukken. De rechtbank heeft ontvangen:
  • een bericht van de vader (met bijlagen) van 27 november 2024;
  • een bericht van de moeder (met bijlagen) van 27 november 2024;
  • een bericht van de vader (met bijlage) van 29 november 2024;
  • van de vader op 11 december 2024 een verzoek tot wraking van de rechter;
  • een beslissing van de wrakingskamer van 19 december 2024, waarin de vader niet-ontvankelijk is verklaard in zijn wrakingsverzoek en is bepaald dat de procedure moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
  • een bericht van de moeder (met bijlagen) van 12 december 2024.
1.4.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om [minderjarige (voornaam)] , de vijfjarige zoon van de ouders, in de gelegenheid te stellen om aan de rechter te vertellen wat hij van de verzoeken vindt. De rechtbank is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn mág de rechtbank dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen een kind: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] . [minderjarige (voornaam)] woont bij zijn moeder.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige (voornaam)] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hem nemen.
2.4.
De vader is sinds juni 2022 gedetineerd.
2.5.
De ouders zijn het niet eens over de contactregeling tussen de vader en [minderjarige (voornaam)] . De vader wil dat er een regeling wordt vastgesteld tussen hem en [minderjarige (voornaam)] tijdens en na detentie. De vader heeft zijn verzoek gewijzigd maar heeft die wijziging niet opgenomen in een petitum. Tijdens de zitting is besproken, en zo vat de rechtbank het verzoek ook op, dat de vader wil dat een zorgregeling wordt vastgesteld die inhoudt dat de vader met [minderjarige (voornaam)] is:
- tijdens detentie:
 iedere woensdag vanaf einde schooltijd tot na het avondeten;
 iedere vrijdag vanaf einde schooltijd tot zaterdagavond;
 verdere uitbouw onder leiding van de hierna te noemen hulpverlening;
- na detentie:
 in de even weken donderdag tot en met vrijdag;
 in de oneven weken vrijdag tot en met zondag.
De moeder is het hier niet mee eens. Zij wil dat de verzoeken van de vader worden afgewezen. De moeder verzoekt daarnaast om alleen met het gezag over [minderjarige (voornaam)] belast te worden. De moeder had ook een verzoek ingediend tot vervangende toestemming voor een vakantie met [minderjarige (voornaam)] naar Polen. Deze zaak is bij beschikking van 15 juli 2024 afgedaan.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal bepalen dat alleen de moeder voortaan met het gezag over [minderjarige (voornaam)] belast is. Verder zal de rechtbank een omgangsregeling vaststellen voor de periode waarin de vader in detentie zit en de omgang buiten de penitentiaire inrichting (PI) plaatsvindt. Een (gelijkluidende) omgangsregeling zal de rechtbank vaststellen voor de periode dat de vader niet meer in detentie zit. Ten slotte zal de rechtbank de vader veroordelen in de kosten van deze procedure aan de zijde van de moeder. De rechtbank zal deze beslissingen hierna uitleggen.
Gezag
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige (voornaam)] klem en verloren zal raken indien het gezamenlijk gezag van de ouders in stand blijft. [2] Het gezamenlijk gezag levert namelijk te veel strijd op en de verwachting is niet dat dat voldoende zal veranderen. Daarnaast is de vader onvoldoende betrouwbaar voor de moeder en is ook daarvan niet de verwachting dat dat voldoende verandert. De rechtbank zal beide punten toelichten.
3.3.
De rechtbank constateert dat het de ouders tot op heden maar zeer beperkt is gelukt om gezamenlijk te komen tot gezagsbeslissingen, terwijl dat nu juist de kern is van gezamenlijk gezag. De ouders hebben veel procedures gevoerd over gezagskwesties, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Het merendeel van die procedures is gestart door de vader. Voorbeelden daarvan zijn verzoeken van de vader strekkende tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor de aanvraag van een DigiD en van een paspoort voor [minderjarige (voornaam)] . In één geval is het verzoek van de vader, over een uitje naar een pretpark in België, toegewezen. In de andere procedures zijn de verzoeken van de vader afgewezen, zowel door de rechtbank als door het gerechtshof. De moeder heeft twee keer om vervangende toestemming voor een vakantie in Polen verzocht. In beide gevallen heeft de rechtbank die vervangende toestemming verleend.
3.4.
Ook los van de juridische procedures heeft onderling overleg bij gezagskwesties vaak ontbroken. De moeder heeft onbetwist gesteld dat de vader daarbij meerdere keren zijn eigen plan heeft getrokken. Vast staat dat de vader, zonder overleg met de moeder, met [minderjarige (voornaam)] naar een andere huisarts is gegaan dan de huisarts waar [minderjarige (voornaam)] staat ingeschreven. Die huisarts heeft andere medicatie voorgeschreven dan [minderjarige (voornaam)] eigen huisarts. Ook staat vast dat de vader de moeder heeft geblokkeerd in het portaal van het consultatiebureau. Ten slotte staat vast dat de vader [minderjarige (voornaam)] zonder overleg met, of toestemming van de moeder heeft ingeschreven bij een tandarts.
3.5.
De rechtbank concludeert op basis van het bovenstaande dat het gezamenlijk gezag leidt tot veel onderlinge strijd en tot geschillen, die regelmatig door de rechter beslecht moeten worden. Dat is al sinds partijen uit elkaar zijn, en sinds [minderjarige (voornaam)] heel klein is. De rechtbank verwacht niet dat daarin voldoende verandering zal komen. De vader wil graag (opnieuw) met de moeder een traject van ouderschapsbemiddeling of parallel ouderschap starten. Tijdens de zitting heeft hij gezegd dat hij al jarenlang niets anders wil dan een vader zijn voor zijn kind en dat hij gehavend is doordat hem dat onmogelijk wordt gemaakt en door alle procedures die hij hierdoor heeft moeten voeren. De ouders hebben eerder al ouderschapsbemiddeling gevolgd, maar niet afgerond. Uit de door de moeder overgelegde productie 5 blijkt dat [instelling 1] er nu weinig heil in ziet om opnieuw een traject te starten. Daartoe merkt [instelling 1] op dat één van de medewerkers zich eerder onveilig heeft gevoeld bij de vader, en dat bij hem weinig verandermogelijkheden werden gezien. De rechtbank is van oordeel dat van de moeder ook niet meer gevergd kan worden dat zij met de vader nog trajecten aan gaat (ouderschapsbemiddeling, solo parallel ouderschap of anderszins) vanwege het door de vader geschade vertrouwen.
3.6.
De vader is al lange tijd onvoldoende betrouwbaar voor de moeder. Dat, terwijl samen invulling geven aan het gezag een zekere mate van onderling vertrouwen vereist. Vaders onbetrouwbaarheid blijkt uit het volgende.
3.7.
De vader heeft in de onderhavige procedure de waarheidsplicht geschonden, of, in termen van de wet, de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet naar waarheid aangevoerd. [3] Vast staat namelijk dat de vader valselijk opgemaakte stukken heeft overgelegd, te weten een brief met daarbij omgangsverslagen van de PI. Deze brief en de verslagen zijn eerst (naar later bleek ogenschijnlijk) door de PI bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft ze teruggestuurd, omdat de PI geen belanghebbende is in deze procedure en dus geen stukken kan indienen. Vervolgens heeft de vader ze zelf overgelegd, ter onderbouwing van zijn gewijzigde verzoek. Tijdens de zitting is over de stukken discussie ontstaan. De moeder verklaarde dat zij twijfelde aan de authenticiteit van de stukken. Ze waren niet getekend en de moeder had de verslagen zelf niet ontvangen van de PI. Daarnaast waren de stukken volgens de moeder in een andere stijl geschreven dan de mails die zij van sommige van de beweerde opstellers daarvan in de afgelopen periode zelf had ontvangen. Desgevraagd had de PI aan de advocaat van de moeder gemeld een onderzoek te zullen instellen. Dat onderzoek was voor de zitting nog niet afgerond. De vader benadrukte tijdens de zitting dat de verslagen door de PI geschreven waren en dat hij ze zelf via de post van de PI had ontvangen. Besproken is dat dit een gevoelig punt was, nu juist het (gebrek aan) vertrouwen tussen deze ouders al lange tijd zo’n heikel punt is. De rechtbank heeft mede daarom een schriftelijke ronde ingelast, waarbij beide partijen eerst de gelegenheid kregen om hun stellingen over de authenticiteit van de stukken nader te onderbouwen, en vervolgens gelegenheid om op elkaar te reageren.
3.8.
De moeder heeft daarop onder andere een e-mail overgelegd van de juridisch medewerker van de PI van 20 november 2024. Daarin staat:

1. De brief, evenals de samenvatting, met ondertekening PI [plaats 1] zijn niet opgesteld door medewerkers van de PI [plaats 1] . Het is ons niet bekend waarom er in de stukken naar de heer [B] wordt verwezen en waarom de indruk wordt gewekt dat hij deze zou hebben geschreven.
2. Het verslag met ondertekening ‘ [C] van PI [plaats 1] ’ is niet door desbetreffende medewerker geschreven. Wel is dit verslag gelezen door de desbetreffende medewerker. Tevens wordt bevestigd dat de heer [verzoeker] desbetreffend verslag heeft geschreven.
3. De verslagen waaronder de naam van de heer [D] of de heer [E] worden vermeld, zijn niet door een van hen beiden opgesteld. Wel is bevestigd dat deze door hen zijn gelezen en zij de inhoud niet ontkrachten. Tevens wordt bevestigd dat de heer [verzoeker] desbetreffende verslagen heeft geschreven.
4. Het observatieverslag met ondertekening [.] PI [plaats 1] is niet door een medewerker van PI [plaats 1] opgesteld en/of gezien/gelezen.”
3.9.
De vader heeft niet betwist dat de brief en de verslagen niet door medewerkers van de PI zijn geschreven. Hiermee staat vast dat geen van de stukken door de PI zijn geschreven. De rechter kan aan een schending van de waarheidsplicht de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. [4] De rechtbank neemt het zwaar op dat de vader de rechtbank zo op het verkeerde been heeft willen zetten en dat hij daarin zo ver is gegaan. Hij heeft moedwillig stukken opgesteld in naam van anderen. Vervolgens heeft hij tijdens de zitting ten overstaan van de rechter, de Raad, de beide advocaten en de moeder stellig volhard in de onwaarheden.
3.10.
Het voorgaande betekent ook dat de inhoud van deze stukken geen onderdeel kan uitmaken van de inhoudelijke beoordeling door de rechtbank. Dat in de e-mail van de juridisch medewerker van de PI staat dat twee begeleiders de inhoud van de door de vader opgestelde verslagen niet hebben ontkracht maakt dat niet anders. De medewerkers hebben de inhoud immers, anders dan de vader stelt, ook niet bevestigd. Bepalend is bovendien dat de medewerkers de verslagen niet zelf hebben geschreven.
3.11.
De rechtbank constateert dat de (on)betrouwbaarheid van de vader niet alleen in deze procedure een probleem is, maar dat daarbij sprake is van een patroon van meerdere jaren. De rechtbank legt dat hierna uit.
3.12.
In de door de moeder overgelegde beschikking van deze rechtbank van 10 juni 2021 (hersteld bij beschikking van 13 juli 2021) overweegt de rechtbank onder 3.5 e.v.:
“Nog los van de niet met elkaar strokende beweringen over de datum waarop de afspraak zou zijn gemaakt, is duidelijk dat de stellingen van de vader hierover in strijd met de waarheid zijn. Want het traject was immers al op 5 maart 2021 geëindigd en in het verslag van 25 maart 2021 staat er niets over deze afspraak. Bovendien heeft de moeder het bestaan van deze afspraak al in een e-mail van 20 maart 2021 bestreden.
Dat de vader de gemaakte afspraak met voeten trad was niet voor het eerst. Ook in februari 2021 heeft hij, toen de moeder niet tegemoet kwam aan zijn wens om [minderjarige (voornaam)] een paar dagen in de krokusvakantie bij zich te hebben, [minderjarige (voornaam)] op zaterdag 20 februari 2021 niet overeenkomstig de afspraken weer bij de moeder teruggebracht maar hem achtergehouden tot en met maandagmiddag 22 februari 2021.
3.6
De vader handelt niet in het belang van [minderjarige (voornaam)] door [minderjarige (voornaam)] langer dan afgesproken bij zich te houden. Want door voortdurend zijn visie en wensen over het ouderschap door te drukken doet de vader steeds opnieuw afbreuk aan het vertrouwen dat de moeder (nog) in hem heeft en verstoort hij de onderlinge verstandhouding tussen hem en de moeder. Dit is schadelijk voor [minderjarige (voornaam)] die als heel klein kind totaal afhankelijk is van zijn ouders en van hun onderlinge samenwerking. De rechtbank vindt het in dit verband ook zorgelijk dat de vader spreekt over een “machtsdisbalans” tussen hem en de moeder (bij punt 13 van zijn akte van 27 mei 2021). Hieruit blijkt namelijk dat het de vader kennelijk vooral gaat om zijn macht over [minderjarige (voornaam)] in verhouding tot de moeder en niet zozeer om het belang van [minderjarige (voornaam)] zelf.
3.9
Ook de voortdurende en overheersende wens van de vader om minimaal de helft van de tijd met [minderjarige (voornaam)] te kunnen doorbrengen, welke wens hem er zelfs toe drijft de waarheid geweld aan te doen, vormt een zorg.”
3.13.
In de door de door de moeder geciteerde overweging 5.8 van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 april 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:2691) staat onder 5.8:
“Ter zitting is duidelijk geworden dat de vader bereid is om rechterlijke uitspraken naast zich neer te leggen en dat baart het hof zorgen. Zo weigerde de vader om, ondanks dat dit in een kort geding vonnis is bepaald, na zijn reis met [minderjarige (voornaam)] naar België, het paspoort van [minderjarige (voornaam)] aan de moeder terug te geven en heeft hij ter zitting verklaard ook niet van plan te zijn dat alsnog te doen.”
3.14.
Vader is dan ook, zowel in deze procedure als ook in eerdere procedures, structureel onvoldoende betrouwbaar gebleken, in de eerste plaats voor de moeder. Er is een groot contrast tussen wat de vader zegt over zijn intenties en wat hij feitelijk doet. De vader presenteert zich hierbij steeds als slachtoffer. Hij rechtvaardigt zijn acties met te zeggen dat de moeder het hem structureel onmogelijk maakt om een echte vader voor [minderjarige (voornaam)] te kunnen zijn. De vader miskent hierbij echter zijn eigen handelen en de impact en de implicaties van dat handelen. Hij is niet in staat om hierop te reflecteren. Exemplarisch daarbij is dat de vader tijdens de zitting betwistte dat hij sinds hij gedetineerd is – tot op heden nagenoeg de helft van [minderjarige (voornaam)] leven - maar beperkt beschikbaar is voor [minderjarige (voornaam)] . Dit, terwijl zijn langdurige detentie per definitie heeft gemaakt dat hij maar zeer beperkt onderdeel van [minderjarige (voornaam)] en zijn dagelijks leven kon uitmaken. Wat de rechtbank bij het gedrag van de vader de grootste zorgen baart is dat de vader met zijn manier van handelen voorbij gaat aan het belang van [minderjarige (voornaam)] .
3.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige (voornaam)] klem en verloren zal raken tussen de ouders bij instandhouding van het gezamenlijk gezag. Om die reden zal zij bepalen dat alleen de moeder voortaan met het gezag over [minderjarige (voornaam)] belast zal zijn. De rechtbank wijkt daarmee af van het advies van de Raad. Dat advies was echter grotendeels gestoeld op de verslagen over de omgang van de PI waarvan is komen vast te staan dat die niet door de PI zijn opgesteld.
3.16.
De vader heeft naar voren gebracht dat hij vreest dat de moeder met [minderjarige (voornaam)] naar Polen zal verhuizen als zij alleen het gezag over hem heeft. De vader heeft daarbij gewezen op het feit dat de moeder in het bestuur van een stichting zit genaamd (vertaald) ‘ [....] ’. De stichting houdt zich bezig met het verhuren van vakantievastgoed in Polen. De moeder verblijft regelmatig langere periodes in Polen met [minderjarige (voornaam)] . Dat versterkt zijn vermoeden dat de moeder zich daar met [minderjarige (voornaam)] wil vestigen.
De moeder heeft betwist dat zij plannen heeft om zich in Polen te vestigen. Haar naaste familie (ouders en broer) wonen in Nederland, zij heeft een huis en een baan in Nederland en [minderjarige (voornaam)] gaat hier naar school. Vanuit de stichting worden geen of nauwelijks werkzaamheden verricht.
De rechtbank is van oordeel dat de vader zijn stelling gelet op de betwisting door de moeder onvoldoende heeft onderbouwd. Dat de moeder regelmatig in schoolvakanties met [minderjarige (voornaam)] in Polen verblijft en dat zij in het bestuur van een stichting zit die gelieerd is aan Polen is onvoldoende om vast te stellen dat zij plannen heeft om met [minderjarige (voornaam)] naar Polen te verhuizen. De rechtbank wijst er daarbij nog op dat het recht om te verhuizen ook bij eenhoofdig gezag niet ongelimiteerd is. De ouder met eenhoofdig gezag heeft immers ingevolge artikel 1:247, derde lid, BW, de verplichting om de ontwikkeling van de banden van de minderjarige met de andere ouder te bevorderen. In voorkomende gevallen kan die bepaling aan een verhuizing in de weg staan (ECLI:NL:HR:2021:1513).
Omgangsregeling
3.17.
De rechtbank zal bepalen dat er begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige (voornaam)] zal zijn in de periode dat de vader nog wel in detentie zit, maar de omgang buiten de PI plaatsvindt, en in de periode na detentie. [instelling 2] , dan wel een andere professionele organisatie krijgt daarbij de regie over de duur en de frequentie van die omgang. Daartoe overweegt zij als volgt.
3.18.
Moeder heeft voldoende onderbouwd dat de vader de veiligheid van [minderjarige (voornaam)] bij onbegeleide omgang onvoldoende kan borgen. Dat blijkt uit het volgende.
3.19.
De vader heeft onvoldoende openheid van zaken gegeven over zijn leven en de mogelijke risico’s voor [minderjarige (voornaam)] . Hij stelt dat hij uiterlijk op 10 februari 2025 vrij komt, maar hij heeft verder geen informatie overgelegd over de uitfasering uit detentie en/of zijn dagbesteding tijdens en na zijn detentie. Verder stelt de vader dat hij een woning heeft in [plaats 2] . Hij is terughoudend met het geven van informatie daarover omdat hij de moeder niet vertrouwt. Uit de stukken die hij wel heeft overgelegd kan niet worden vastgesteld dat hij de beschikking heeft over een woning waar hij [minderjarige (voornaam)] op veilige wijze kan ontvangen, noch wordt duidelijk wat zijn adres is. Dat is des te meer van belang, nu de vader (ook in hoger beroep) is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor het (samen met een ander) beroepsmatig overdragen en voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en het voorhanden hebben van een aantal (vuur)wapens. Hij is al eerder gewezen op het belang van openheid van zaken. Toen vader nog verdachte was overwoog de rechtbank in de beschikking (door de moeder overgelegd) van 11 november 2022 onder 3.7:
“Gelet op de feiten waar de vader van verdacht wordt, rijst de vraag in welke kringen de vader zich bevindt en hoe gevaarlijk dat eventueel is voor [minderjarige (voornaam)] . Ook de door onbekenden gestichte branden in de auto (driemaal) en de opslag van de vader roepen in dit licht vragen op. Nu de vader geen openheid heeft gegeven, ziet de rechtbank gelet op de veiligheid van [minderjarige (voornaam)] geen andere mogelijkheid dan de omgang tussen [minderjarige (voornaam)] en de vader voor de duur van het Raadsonderzoek begeleid te laten plaatsvinden, mocht de detentie eindigen.”
3.20.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande bepalen dat de omgang tijdens de periode van detentie, indien die buiten de PI plaatsvindt, alleen begeleid plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor de omgang na detentie. De begeleiding zal worden gedaan door [instelling 2] of, indien [instelling 2] niet beschikbaar is, door een andere professionele instantie. Tot nu toe heeft het opstapje de omgang begeleid maar kan in 2025 niet worden voortgezet. [instelling 2] heeft bovendien een meer huiselijke sfeer, wat voor [minderjarige (voornaam)] prettig is. [instelling 2] (of een andere organisatie) krijgt de regie over de duur en de frequentie van de omgang. De rechtbank vindt dat laatste van belang, omdat er veel factoren onduidelijk zijn. Zo is niet duidelijk hoe vaders leven eruit zal zien in de uitfaseringsfase en na de detentie. Ook is niet bekend wat de draagkracht is van [minderjarige (voornaam)] in de nieuwe situatie na de langdurige detentie van de vader. De omgang behoeft dus maatwerk.
3.21.
Voor de (eventuele) periode dat de omgang plaatsvindt in de PI stelt de rechtbank geen omgangsregeling vast. Die omgang is van veel factoren afhankelijk, waaronder de beschikbaarheid van de PI om de omgang te begeleiden. Een vastgestelde regeling past daar niet bij. Niet in geschil is dat de moeder tijdens vaders detentie met [minderjarige (voornaam)] regelmatig op bezoek is geweest en dat [minderjarige (voornaam)] aan de vader-kinddagen heeft deelgenomen, terwijl daaraan niet een door de rechtbank vastgestelde regeling ten grondslag lag. De rechtbank vertrouwt erop dat de moeder dat zal blijven doen.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.22.
De rechtbank zal de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De rechtbank vindt het van belang voor [minderjarige (voornaam)] dat er voor hem nu snel duidelijk is hoe de omgang met zijn vader eruit zal zien, zeker nu het van hem ook veel vraagt om zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Ten aanzien van het gezag vindt de rechtbank het belangrijk dat er nu snel rust komt voor zowel [minderjarige (voornaam)] als partijen. Het eenhoofdig gezag draagt daaraan substantieel bij.
De kosten van deze procedure
3.23.
De rechtbank wijkt af van de gewoonte dat proceskosten tussen ex-partners worden gecompenseerd. [5] Zij zal de vader, als partij die voor het grootste deel in het ongelijk wordt gesteld, ambtshalve veroordelen tot betaling van de proceskosten, nu hij artikel 21 Rv heeft geschonden. De rechtbank betrekt daarbij dat de vader in de vorige procedure zijn verzoeken heeft ingetrokken omdat hij niet meer wilde procederen tegen de moeder. Dat blijkt ook uit het door de moeder overgelegde proces-verbaal van die zitting. Vervolgens is de vader deze procedure gestart. Hij heeft zijn gewijzigde verzoek deels gegrond op stukken en verklaringen in strijd met de waarheidsplicht. De moeder heeft niet verzocht om een proceskostenveroordeling, maar haar advocaat heeft tijdens de zitting wel verklaard dat de moeder een hoge eigen bijdrage moet betalen en dat dat vanwege de vele procedures voor haar financieel nauwelijks meer te doen is.
3.24.
Het griffierecht in deze procedure bedraagt € 320,-. De salariskosten van de advocaat begroot de rechtbank (via het liquidatietarief) op € 2.456,- (4 punten x tarief € 614,-) en zijn als volgt te specificeren:
  • verweerschrift met zelfstandige verzoeken van 18 juni 2024 1 punt;
  • akte met uitbreiding van de verzoeken van 30 juli 2024 0,5 punt;
  • bijwonen van de mondelinge behandeling: 1 punt;
  • bericht met bijlagen van 11 november 2024; 0,5 punt;
  • bericht met bijlagen van 28 november 2024; 0,5 punt;
  • brief van 12 december 2024 0,5 punt;
De rechtbank begroot de totale kosten aan de zijde van de moeder op (€ 2.456,- + € 320,- =)
€ 2.776,-.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat het gezag over [minderjarige (voornaam)] vanaf nu alleen toekomt aan de moeder;
4.2.
stelt de volgende omgangsregeling vast:
- tijdens de detentie van de vader, zo lang de omgang in de PI plaatsvindt, geldt er geen omgangsregeling;
- tijdens de detentie van de vader, en indien de omgang tussen [minderjarige (voornaam)] en de vader buiten de PI plaatsvindt: de vader en [minderjarige (voornaam)] hebben begeleide omgang met elkaar, waarbij de omgang wordt begeleid door [instelling 2] of, indien [instelling 2] niet beschikbaar is, een andere professionele organisatie, waarbij [instelling 2] of een andere professionele organisatie de regie heeft over de duur en de frequentie van de begeleide omgang;
- na de detentie van de vader: de vader en [minderjarige (voornaam)] hebben begeleide omgang met elkaar, waarbij de omgang wordt begeleid door [instelling 2] of, indien [instelling 2] niet beschikbaar is, een andere professionele organisatie, waarbij [instelling 2] of een andere professionele organisatie de regie heeft over de duur en de frequentie van de begeleide omgang;
4.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
veroordeelt de vader in de kosten van deze procedure aan de zijde van de moeder, begroot op € 2.776,- ;
4.5.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. L.N. van Oostveen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:251a Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.Artikel 21 Rv.
5.Artikel 237, eerste lid, Rv.