ECLI:NL:RBMNE:2024:7052

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/1998
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag door de Dienst Toeslagen

In deze zaak gaat het om de kinderopvangtoeslag die eiseres in 2020 heeft ontvangen van de Dienst Toeslagen. Eiseres woonde in dat jaar samen met haar partner en drie kinderen in Nederland, maar verhuisde op 15 juli 2020 naar Duitsland. Voor de opvang van de kinderen ontving eiseres een voorschot van € 8.119,- aan kinderopvangtoeslag. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening van de toeslag, waaruit blijkt dat zij € 3.946,- te veel heeft ontvangen en dit bedrag moet terugbetalen. De Dienst Toeslagen heeft in haar berekening het volledige wereldinkomen van eiseres en haar partner meegenomen, wat volgens de rechtbank in overeenstemming is met de wetgeving. Eiseres betoogt dat de toepassing van deze wet in haar geval in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat zij halverwege het jaar naar Duitsland is verhuisd. De rechtbank oordeelt echter dat de wetgever bewust heeft gekozen voor de huidige regeling en dat de omstandigheden van eiseres geen aanleiding geven om van deze wettelijke bepalingen af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

de Dienst Toeslagen

(gemachtigden: [gemachtigden]).

Inleiding

1.1.
Deze zaak gaat over de kinderopvangtoeslag die eiseres in het jaar 2020 van de Dienst Toeslagen heeft ontvangen. Eiseres woonde in dit jaar samen met haar partner
[partner] en hun drie kinderen tot 15 juli in Nederland. Op 15 juli 2020 is het gezin verhuisd naar Duitsland. In de maanden dat het gezin in Nederland woonde gingen twee kinderen van het gezin naar een kinderdagverblijf en één kind naar een buitenschoolse opvang. Eiseres ontving voor de opvanguren in 2020 van de Dienst Toeslagen een voorschot op de kinderopvangtoeslag. In totaal heeft eiseres voor 2020 een voorschot van € 8.119,- aan kinderopvangtoeslag ontvangen.
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2020. De uitkomst daarvan is dat eiseres voor € 3.946,- te veel aan voorschot heeft ontvangen. Dit moet zij terug betalen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 6 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is de Dienst Toeslagen bij de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 gebleven. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 deels met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Via de beeldverbinding hebben aan de zitting deelgenomen: eiseres en [partner] met F. Moretto als tolk. De gemachtigden van de Dienst Toeslagen waren in de zittingszaal aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de Dienst Toeslagen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 voor eiseres juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt
Hoe moet de Dienst Toeslagen de kinderopvangtoeslag vaststellen?
4. Eiseres voert aan dat de Dienst Toeslagen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag voor 2020 ten onrechte heeft gebaseerd op het gehele jaarinkomen van haar en haar partner en niet alleen op het inkomen dat zij in 2020 in Nederland hebben genoten. Verder betoogt eiseres dat als al van dat jaarinkomen uit wordt gegaan, bij de de definitieve berekening daarvan ten onrechte de leefkosten die het gezin in 2020 in Duitsland heeft gemaakt – zoals de kosten voor kinderopvang vanaf 15 juli 2020 – niet zijn meegenomen. Hierdoor is hun belastbare inkomen ten onrechte verhoogd, waardoor dit niet overeenkomt met hun werkelijke financiële situatie.
5. Bij het vaststellen van de kinderopvangtoeslag voor een bepaald jaar moet de Dienst Toeslagen op grond van de wet uitgaan van het belastbaar inkomen zoals dat door de belastinginspecteur voor dat jaar is vastgesteld. [1] Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Awir moet de belastinginspecteur daarbij ook het inkomen in het buitenland meetellen. Zo is het in dit geval ook door de belastinginspecteur doorgegeven aan de Dienst Toeslagen.
6. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest om de vaststelling van het inkomen bij de belastinginspecteur te laten. Als eiseres van mening is dat het vastgestelde wereldinkomen voor 2020 onjuist is, moet zij zich tot de belastinginspecteur wenden. Op de zitting heeft de Dienst Toeslagen eiseres geïnformeerd dat zij voor de mogelijkheden hiertoe contact op kan nemen met de Belastingdienst/Kennis- en Expertisecentrum Buitenland in Heerlen. Als het standpunt van eiseres voor de belastinginspecteur aanleiding biedt om het wereldinkomen voor 2020 gewijzigd vast te stellen, dan zal dat automatisch leiden tot een gewijzigde beschikking over de kinderopvangtoeslag in dat jaar van de Dienst Toeslagen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is de Dienst Toeslagen terecht uitgegaan van het volledige wereldinkomen van eiseres en haar partner zoals dat door de belastinginspecteur voor 2020 is vastgesteld en aan de Dienst Toeslagen is medegedeeld.
Is toepassing van de wet in het geval van eiseres in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
8. Eiseres voert vervolgens aan dat als de kinderopvangtoeslag naar het oordeel van de rechtbank op grond van de wettelijke regels juist is vastgesteld door de Dienst Toeslagen, de toepassing van die regels in haar geval onevenredig is. De wetgever lijkt er volgens eiseres geen rekening mee te hebben gehouden dat ouders die aanspraak hebben op een kinderopvangtoeslag halverwege een jaar verhuizen naar een andere lidstaat van de Europese Unie.
9. Eiseres vraagt de rechtbank met deze beroepsgrond om het evenredigheidsbeginsel contra legem toe te passen. Ze vraagt de rechtbank de dwingend wettelijke bepaling dat de Dienst Toeslagen bij het vaststellen van de kinderopvangtoeslag moet uitgaan van het door de belastinginspecteur vastgestelde inkomen in haar geval wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing te laten. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
10. Op grond van rechtspraak van de hoogste bestuursrechters in Nederland kan als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven.
11. Bij de vraag of ruimte bestaat voor contra-legemtoepassing van het evenredigheidbeginsel hoeft de rechtbank op grond van diezelfde rechtspraak niet altijd eerst na te gaan of sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle in de afweging van de wetgever zijn verdisconteerd. Dit hoeft de rechtbank niet te doen als al direct duidelijk is dat de door eiseres gestelde bijzondere omstandigheden niet meebrengen dat toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. In zo’n situatie hoeft de rechtbank de vraag of de gestelde bijzondere omstandigheden wel of niet (volledig) door de wetgever zijn verdisconteerd niet afzonderlijk te beantwoorden. [2]
12. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de omstandigheden die eiseres naar voren brengt geen aanleiding om toepassing van de wettelijke bepalingen die hier aan de orde wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel achterwege te laten. Het is – mede gelet op de bewoordingen van artikel 8, eerste en tweede lid, van de Awir – een bewuste keuze van de wetgever dat bij de berekening van de kinderopvangtoeslag een heel jaarinkomen wordt betrokken en ook dat het niet in Nederland belastbaar inkomen daarbij in aanmerking wordt genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet gebleken dat het toepassen van deze dwingend wettelijke bepaling in het geval van eiseres niet tot een schrijnende situatie. Dit is door eisers niet onderbouwd. Bovendien vindt de rechtbank hierbij van belang dat Dienst Toeslagen op de zitting heeft toegelicht dat het bedrag van € 3.946,- dat eiseres moet terugbetalen niet alleen het gevolg is van de omstandigheid dat het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend lager was dan het werkelijke inkomen van eiseres en haar partner. De terugvordering is vooral ook ontstaan doordat het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren op basis waarvan het voorschot was berekend van elkaar afwijken. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding om het evenredigheidsbeginsel contra legem toe te passen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2020 in stand laat.
14. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 1.3 van de Wet kinderopvang in combinatie met de artikelen 8 en 8a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
2.De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.