In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar bezwaar van 11 april 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank had eerder, op 24 januari 2024, een beroep van eiseres gegrond verklaard en de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen zes weken een besluit op het bezwaar te nemen. Op 19 september 2024 heeft de Dienst Toeslagen een verweerschrift ingediend, maar geen van de partijen heeft verzocht om een zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
De rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar op 6 maart 2024 is verstreken en dat de Dienst Toeslagen tot op heden geen besluit heeft genomen. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank bepaalt dat de Dienst Toeslagen alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn vaststellen, maar in dit geval is de wettelijke beslistermijn te kort om een besluit te nemen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat een termijn van twintig weken na verzending van de uitspraak realistisch is voor tweede en volgende beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat er een dwangsom van € 50,- per dag moet worden betaald voor elke dag dat de Dienst Toeslagen de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de Dienst Toeslagen moet worden betaald. De kosten zijn vastgesteld op € 437,50. Ook moet de Dienst Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, en is openbaar uitgesproken op 19 december 2024.