ECLI:NL:RBMNE:2024:6990
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R. Stijnen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de evenredigheidstoets van het dagloon in het kader van de WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de hoogte van het dagloon in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiseres, die sinds 1 december 1998 een WAO-uitkering ontvangt, heeft zich op 10 maart 2022 ziek gemeld. Het Uwv heeft op 13 februari 2024 besloten om haar WAO-uitkering per 7 maart 2024 te verhogen, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 158,23. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat haar dagloon hoger zou moeten zijn, namelijk € 169,35.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 december 2024, waarbij eiseres via videobellen aanwezig was. Eiseres betwistte de vaststelling van het dagloon en voerde aan dat het Uwv ten onrechte had gesteld dat zij geen hoorzitting wenste. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet in strijd met de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld, aangezien eiseres telefonisch contact had gehad met het Uwv en had aangegeven niets meer te willen toevoegen aan haar beroepschrift.
De rechtbank heeft vervolgens de beroepsgronden van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv het dagloon in overeenstemming met artikel 40 van de WAO heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te wijken van de wettelijke bepalingen. De omstandigheden die eiseres aanvoert, zijn door de wetgever verdisconteerd bij het vaststellen van de wet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het Uwv het dagloon terecht heeft vastgesteld. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.