ECLI:NL:RBMNE:2024:6973

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/16/584070 / JL RK 24-860
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijfplaats en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 november 2024 een beschikking gegeven over de wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], en de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft eerder op 13 november 2024 met spoed toestemming verleend aan de gecertificeerde instelling (GI) SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND voor een tijdelijke wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft op 26 november 2024 de zitting met gesloten deuren voortgezet, waarbij de GI, de moeder, de pleegmoeder en de pleegvader aanwezig waren. De kinderrechter heeft de standpunten van de betrokken partijen gehoord, waaronder de positieve ontwikkeling van [minderjarige] in het nieuwe pleeggezin en de zorgen van de GI over de veiligheid bij de pleegouders.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] langer dan één jaar bij de pleegouders heeft gewoond en dat de toestemming voor de wijziging van het verblijf kan worden verleend, omdat afwijzing van het verzoek van de GI niet noodzakelijk is in het belang van [minderjarige]. De pleegouders hebben zich beroepen op het blokkaderecht en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat deze argumenten niet opwegen tegen de belangen van [minderjarige]. De kinderrechter heeft daarom besloten om de toestemming voor de wijziging van het verblijf en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met ingang van 26 november 2024 tot 12 januari 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Lelystad
Zaaknummer: C/16/584070 / JL RK 24-860
Datum uitspraak: 26 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over toestemming wijziging verblijfplaats en een spoedmachtiging uithuisplaatsing
in de zaak van
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND,
gevestigd te Almere,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige],
geboren op [2012] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.E.W. van Schaijk,
[de pleegvader],
hierna te noemen: de pleegvader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 13 november 2024 met spoed toestemming verleend aan de GI tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken. Ook heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken. Het overige deel van de verzoeken, de (definitieve) toestemming voor de wijziging van het verblijf en de resterende termijn van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, is aangehouden.
1.2.
Nadien heeft de kinderrechter kennis genomen van de evaluatie en het vervolgplan van de GI, ontvangen door de rechtbank op 21 november 2024.
1.3.
Op 26 november 2024 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de pleegmoeder, bijgestaan door mr. M.E.W. van Schaijk;
  • de pleegvader;
- [A] en [B] namens de GI.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter kennis genomen van het verweerschrift met bijlagen van de pleegouders, van 24 november 2024, omdat deze stukken de kinderrechter pas zeer kort voor de aanvang van de zitting hebben bereikt.
1.5.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

Voor het eerdere procesverloop en de vaststaande feiten wordt verwezen naar de beschikking van 13 november 2024.

3.De standpunten

3.1.
Door de GI is in de stukken en ter zitting naar voren gebracht dat zij een positieve ontwikkeling zien sinds [minderjarige] in het nieuwe pleeggezin verblijft. Er is een bepaalde rust ontstaan en [minderjarige] gaat sinds een lange tijd weer naar school. Het pleeggezin zou in eerste instantie een tijdelijke crisisplek zijn, maar omdat het zo goed gaat, wordt gekeken naar langduriger verblijf. [minderjarige] is wel erg getraumatiseerd door de heftige gebeurtenissen van de afgelopen periode en er moet dan ook zo snel mogelijk hulpverlening ingezet worden. [minderjarige] heeft sinds het verblijf in het nieuwe pleeggezin positief contact met zijn moeder waarin zij hem niet belast met volwassenzaken. Ook het contact tussen de GI en de moeder loopt goed. De GI heeft aangegeven dat de samenwerking met de pleegouders al langere tijd niet goed verloopt. Er is getracht afspraken te maken met de pleegouders, onder andere over het naar school gaan van [minderjarige] , het inzetten van behandeling en het vormgeven van de contacten met moeder. Dit is niet van de grond gekomen. De GI heeft daarnaast de indruk dat de pleegouders de moeder buiten spel zetten en er zijn zorgen over mogelijk fysiek geweld vanuit de pleegouders naar [minderjarige] . Gelet op het bovenstaande heeft de GI gesteld de veiligheid van [minderjarige] niet te kunnen garanderen bij de pleegouders.
3.2.
Door de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat het voor [minderjarige] heel positief is geweest dat hij naar een ander pleeggezin is gegaan omdat hij bij haar heeft aangegeven daar erg blij te zijn en niet meer weg te willen. De moeder staat dan ook achter de verzoeken van de GI.
3.3.
Door en namens de pleegouders is in de stukken en ter zitting naar voren gebracht dat zij het niet eens zijn met de verzoeken van de GI. Zij verzoeken dan ook de verzoeken van de GI af te wijzen en [minderjarige] per direct terug te plaatsen in hun gezin. De afgelopen tijd ging het heel goed met [minderjarige] bij hen thuis. Hij zou tot rust zijn gekomen, de pleegouders hebben zelf therapie voor [minderjarige] geregeld en ook het contact met de moeder was goed. Daarnaast hebben de pleegouders gesteld druk bezig te zijn geweest om [minderjarige] terug naar school te krijgen. De pleegouders begrijpen niet waarom de moeder niet meer achter de plaatsing van [minderjarige] bij hen thuis staat. De pleegouders hebben altijd in samenspraak met de moeder voor [minderjarige] gezorgd en de moeder ook overal in meegenomen. Het fysiek geweld naar [minderjarige] toe waarvan pleegouders beschuldigd worden, blijkt nergens uit en heeft nooit plaatsgevonden. De pleegouders beroepen zich op het blokkaderecht (artikel 1:336a Burgerlijk Wetboek) nu [minderjarige] langer dan één jaar onderdeel uitmaakt van hun gezin. Daarnaast beroepen de pleegouders zich op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Namens de pleegouders wordt gesteld dat het doorplaatsen van [minderjarige] een vergaande inbreuk maakt op het recht op respect voor het familie- en gezinsleven van de pleegouders. De beslissing om [minderjarige] weg te halen bij de pleegouders is in strijd met het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel. De pleegouders stellen dat uit niets blijkt dat er al langere tijd zorgen zijn over [minderjarige] bij de pleegouders en dat er dan ook geen gegronde redenen zijn om [minderjarige] daar weg te halen. Het is in het belang van [minderjarige] om hem te laten opgroeien bij pleegouders thuis in zijn vertrouwde en veilige omgeving.

4.De beoordeling

4.1.
De kinderrechter is van oordeel dat de toestemming voor de wijziging van het verblijf van [minderjarige] toegewezen kan worden. De kinderrechter zal daarom ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
4.2.
Op grond van artikel 1: 265i lid 1 Burgerlijk Wetboek moet iedere overplaatsing door een gecertificeerde instelling van een pleegkind dat langer dan één jaar in een pleeggezin gewoond heeft aan de kinderrechter voorgelegd worden. De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige] langer dan één jaar bij pleegouders gewoond heeft. Op grond van artikel 265i lid 2 Burgerlijk Wetboek wordt die toestemming verleend en slechts afgewezen, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De kinderrechter is van oordeel dat uit hetgeen pleegouders aangevoerd hebben niet blijkt dat afwijzing van het verzoek van de GI in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Pleegouders doen een beroep op artikel 1:336a Burgerlijk Wetboek en artikel 8 EVRM. De kinderrechter merkt op dat artikel 1:336a Burgerlijk Wetboek niet ziet op de situatie dat een minderjarige onder toezicht staat.
4.3.
Ook het beroep op Family Life op grond van artikel 8 EVRM slaagt naar het oordeel van de kinderrechter niet. Het enkele feit dat [minderjarige] al gedurende een lange periode bij het (netwerk) pleeggezin woont, is onvoldoende onderbouwing om de conclusie te kunnen dragen dat afwijzing van het verzoek in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. [minderjarige] heeft al veel meegemaakt in zijn leven en is recent getuige geweest van een incident tussen de moeder en de pleegouders. Daarnaast hebben pleegouders de afgelopen periode onvoldoende samengewerkt met de GI en voornamelijk hun eigen plan getrokken. Het contact met de moeder is vanuit het nieuwe pleeggezin makkelijker vorm te geven. Daar komt bij dat [minderjarige] sinds hij in het nieuwe pleeggezin zit weer naar school gaat en op voetballen zit. Ook hieruit blijkt dat het niet noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] om het verzoek af te wijzen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verleent SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een voorziening voor pleegzorg;
5.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 26 november 2024 tot 12 januari 2025;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024 door mr. L.P. de Haas, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Bonarius als griffier, en op schrift gesteld op
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.