In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 november 2024 een beschikking gegeven over de wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], en de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft eerder op 13 november 2024 met spoed toestemming verleend aan de gecertificeerde instelling (GI) SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND voor een tijdelijke wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft op 26 november 2024 de zitting met gesloten deuren voortgezet, waarbij de GI, de moeder, de pleegmoeder en de pleegvader aanwezig waren. De kinderrechter heeft de standpunten van de betrokken partijen gehoord, waaronder de positieve ontwikkeling van [minderjarige] in het nieuwe pleeggezin en de zorgen van de GI over de veiligheid bij de pleegouders.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] langer dan één jaar bij de pleegouders heeft gewoond en dat de toestemming voor de wijziging van het verblijf kan worden verleend, omdat afwijzing van het verzoek van de GI niet noodzakelijk is in het belang van [minderjarige]. De pleegouders hebben zich beroepen op het blokkaderecht en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat deze argumenten niet opwegen tegen de belangen van [minderjarige]. De kinderrechter heeft daarom besloten om de toestemming voor de wijziging van het verblijf en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met ingang van 26 november 2024 tot 12 januari 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.