Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2011. De zaak kwam voort uit een aanvraag van de minderjarige, die via de informele rechtsingang van artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek was ingediend. De ouders van de minderjarige, die eerder getrouwd waren, hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag. Sinds hun scheiding geldt er een co-ouderschapsregeling. Tijdens een zitting op 13 december 2024 hebben de ouders afspraken gemaakt over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, die nu bij de moeder zal wonen, en de zorgregeling, waarbij de minderjarige om het weekend bij de vader verblijft. De rechtbank heeft de ouders geadviseerd om hulp te zoeken bij het verbeteren van hun communicatie over de minderjarige, aangezien er momenteel weinig contact is tussen hen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing moet worden nageleefd, ook als een van de ouders in hoger beroep gaat. De schriftelijke uitwerking van de beslissing is op 19 december 2024 vastgesteld.