ECLI:NL:RBMNE:2024:6968

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/16/577917 / FO RK 24-855 & C/16/585836 FO RK 24-1500
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling en contactherstel tussen minderjarige en vader onder regie van de GI

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende een minderjarige, die sinds november 2022 bij haar pleegmoeder verblijft. De vader van de minderjarige, die belast is met eenhoofdige gezag, heeft verzocht om contactherstel met zijn dochter. De rechtbank heeft eerder, op 12 september 2024, de beslissing over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling aangehouden in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens een zitting op 29 november 2024 zijn de verzoeken van de Raad om een definitieve ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing behandeld. De rechtbank heeft de GI (Gezinsvoogdij) de regie gegeven over het contactherstel tussen de vader en de minderjarige, maar heeft geen vaste contactmomenten vastgesteld. De rechtbank is van mening dat het in het belang van de minderjarige is om eerst goed te onderzoeken wat zij nodig heeft om op een veilige manier contact te hebben met haar vader. De rechtbank heeft de procedure aangehouden tot 27 juni 2025, wanneer een update van de GI en de advocaten van de ouders verwacht wordt. De rechtbank heeft ook een brief aan de minderjarige gestuurd waarin de beslissing is uitgelegd, met aandacht voor haar huidige situatie en behoeften.

Uitspraak

Rechtbank MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/577917 / FO RK 24-855 & C/16/585836 FO RK 24-1500
Datum beschikking: 19 december 2024
Beschikking naar aanleiding van de op 5 juli 2024 ingekomen aanvraag via de informele rechtsingang als bedoeld in artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek (BW) van:
[minderjarige], geboren op [2009] in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] ,
wonende in [woonplaats] ,
tegen
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader] ,hierna: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.Q.M. Mosk,
en
[de pleegmoeder] ,hierna: de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats] ;
advocaat: mr. M. van Harskamp.

1.Procedure

1.1.
In de beschikking van 12 september 2024 heeft de rechtbank de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aangehouden in afwachting van de uitkomst van het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.2.
De rechtbank heeft daarna het raadsrapport van 26 november 2024 ontvangen.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 november 2024. Tijdens deze zitting zijn ook de verzoeken van de Raad om een definitieve ondertoezichtstelling en om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder behandeld (zaak- en rekestnummer C/16/584367 / JE RK 24-1856). Op die verzoeken heeft de kinderrechter mondeling beslist. De schriftelijke uitwerking van die beslissing is opgenomen in een aparte beschikking.
Bij de zitting waren aanwezig:
- de vader met mr. A.M.S. Kraaieveld als waarnemer voor zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [A] en [B] namens de Raad;
- [C] en [D] namens de GI.
1.4.
Op de zitting heeft de advocaat van de vader een pleitnotitie overgelegd en voorgedragen. Op de zitting heeft de vader een zelfstandig verzoek gedaan.
1.5.
De rechtbank heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter op 28 november 2024. Tijdens de zitting heeft de rechtbank samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.Feiten

2.1.
De vader en de moeder, [de moeder] , zijn de ouders van [minderjarige] . De moeder is overleden op [2016] .
2.2.
De vader is belast met het eenhoofdige gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft sinds november 2022 bij de pleegmoeder. De vader en de pleegmoeder hebben van februari 2020 tot augustus 2022 een relatie gehad.
2.4.
Op 12 november 2024 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 12 december 2024. Verder heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een netwerkpleeggezin, bij de pleegmoeder, voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De definitieve ondertoezichtstelling is op 29 november 2024 uitgesproken tot 29 november 2025. Verder is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder verlengd tot 29 augustus 2025.

3.De aanvragen van [minderjarige]

3.1.
wil het liefst bij haar pleegmoeder blijven wonen. Verder wil [minderjarige] dat haar vader geen gezag meer over haar heeft en ze wil geen contact meer met hem.
3.2.
Over het gezag heeft de rechtbank in de beschikking van 12 september 2024 al overwogen dat de wet geen mogelijkheid biedt voor [minderjarige] om de rechter te vragen om het gezag van haar vader te beëindigen en om haar pleegmoeder met het gezag te belasten. De rechtbank heeft op dat onderwerp daarom geen beslissing genomen. De beslissing over waar [minderjarige] moet wonen en over het contact met haar vader heeft de rechtbank toen aangehouden.

4.De standpunten van de belanghebbenden

4.1.
De vader wil weer contact met [minderjarige] . Verder wil de vader dat [minderjarige] naar een neutrale plek wordt overgeplaatst, bijvoorbeeld naar de familie van de moeder van [minderjarige] . Hij heeft op de zitting verzocht om een voorlopige (begeleide) contactregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige] , inhoudende dat er één fysiek contactmoment per week onder begeleiding van een deskundige van Levvel zal plaatsvinden en om de procedure verder aan te houden voor de duur van zes maanden.
4.2.
De pleegmoeder staat achter de wensen van [minderjarige] .

5.Het advies van de Raad

5.1.
De Raad adviseert om de beslissing over de vraag waar [minderjarige] het beste kan wonen aan te houden voor de duur van negen maanden. Op dit moment is het voor [minderjarige] het beste als zij bij de pleegmoeder kan blijven wonen. Vanuit de huidige situatie bij de pleegmoeder kan met de hulpverlening aan de gestelde doelen uit de ondertoezichtstelling worden gewerkt. Op basis van de informatie die hieruit naar voren komt, kan vervolgens bekeken worden of een terugkeer naar huis (naar de vader) nog mogelijk is. Als dat niet het geval is, moet bekeken worden of de plek bij de pleegmoeder perspectief voor haar gaat bieden, of dat het toch in het belang van [minderjarige] is om bijvoorbeeld bij familie, zoals opa en oma (mz) en/of oom (mz) te gaan wonen.
5.2.
Over het contact tussen de vader en [minderjarige] adviseert de Raad om een voorlopige zorgregeling vast te stellen, in die zin dat er een aantal contactmomenten worden gepland, zodat voor [minderjarige] ook duidelijk is dat dit wel echt een afspraak is waar zij aan moet werken. Vanuit dit verloop kan vervolgens door de GI bekeken worden of uitbreiding van de contactmomenten mogelijk is en welke definitieve zorgregeling het meest passend is en welke mogelijkheden er nog zijn voor thuisplaatsing. Het is daarbij wel belangrijk dat hierin ook rekening wordt gehouden met de draagkracht van [minderjarige] op dit moment gezien haar zorgen om haar eetstoornis.

6.Beoordeling

De beslissing
6.1.
De rechtbank zal beslissen dat de GI de regie krijgt over het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. De rechtbank zal geen vaste contactmomenten vastleggen, het is aan de GI om te kijken wat in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.
De motivering
6.2.
Anders dan de vader heeft verzocht en de Raad heeft geadviseerd, vindt de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] om nu al vaste contactmomenten te bepalen. De rechtbank is op dit moment nog onvoldoende geïnformeerd over de vraag of contact met de vader in het belang van [minderjarige] is en zo ja, in welke vorm, frequentie of duur. Het is nog onduidelijk wat [minderjarige] nodig heeft om op een voor haar veilige manier contact met haar vader te hebben. [minderjarige] heeft verteld dat zij en haar broer na het overlijden van hun moeder bij haar vader thuis opgroeide in een onveilige situatie, waarin sprake was van alcohol- en drugsgebruik. Ook heeft [minderjarige] meegemaakt dat er escortes bij hen thuis kwamen en heeft zij verteld over een situatie waarbij haar vader vermist was na een feestje. Dit heeft een grote impact gehad op [minderjarige] . Na het verlies van haar moeder had zij angst dat zij ook haar vader zou verliezen. De rechtbank maakt zich zorgen dat de vader nog steeds niet lijkt in te zien welk impact zijn handelen op [minderjarige] heeft gehad toen zij nog thuis woonde. Waar de vader denkt dat het tijd is om naar de toekomst te kijken, heeft [minderjarige] het nodig dat naar het verleden wordt gekeken en om daar erkenning voor te krijgen.
6.3.
In het kader van de ondertoezichtstelling zal duidelijk moeten worden wat er concreet nodig is om het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen. Het is daarbij belangrijk dat de betrokkenen de adviezen en aanwijzingen van de GI opvolgen. Er moet enerzijds gekeken worden naar wat [minderjarige] nodig heeft en naar wat zij aan kan en anderzijds naar wat de vader bereid is om te doen. De Raad benadrukt in het rapport dat de vader ook zelf aan zijn persoonlijke problematiek (rouwverwerking, verwerking ingrijpende gebeurtenissen) moet gaan werken zodat [minderjarige] hier vertrouwen uit kan putten. De rechtbank maakt zich er wel zorgen over of de vader bereid is hulpverlening voor zichzelf te zoeken, omdat hij tijdens de zitting geen inzicht heeft getoond in zijn aandeel in de situatie en in de noodzaak van hulpverlening voor hemzelf. Dat is wel belangrijk om contactherstel mogelijk te maken met [minderjarige] .
6.4.
De rechtbank zal de procedure in afwachting van het verloop van het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] aanhouden tot 27 juni 2025. Uiterlijk op die datum wil de rechtbank een update ontvangen van de GI en de advocaten van de vader en de pleegmoeder over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure, waarvan ook een afschrift moet worden gestuurd naar de andere belanghebbenden en aan de Raad.
Kindbrief
6.5.
Tot slot vindt de rechtbank het belangrijk de betrokkenen te laten weten dat aan [minderjarige] gelijk met de beschikking een brief is gestuurd, waarin de beslissing is uitgelegd. In die brief is het volgende opgenomen:

Op 28 november 2024 hebben wij elkaar gesproken. Jij hebt mij verteld hoe jij naar de situatie kijkt en wat jij graag zou willen. Ik heb je op 29 november 2024 een e-mail gestuurd en je daarin mijn beslissing over de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing verteld en uitgelegd. Ik heb daarin ook toegelicht dat ik nog een beslissing moet nemen over het contact met je vader. Dat ga ik hierna doen.
Jij hebt mij verteld dat je geen contact wil met je vader. Op de zitting heeft je vader mij gevraagd om te bepalen dat er één contactmoment per week zal zijn tussen jullie. Ik zal je hierna vertellen wat ik heb beslist over het contact met je vader.
Ik heb beslist dat er voorlopig geen vaste contactmomenten komen met je vader. De jeugdbeschermer krijgt de regie over het contact tussen jou en je vader. Dat betekent dat zij moet beoordelen of het in jouw belang is of en zo ja wanneer je contact moet hebben met je vader en hoe dat contact eruit moet komen te zien. Ik vind het belangrijk dat eerst goed onderzocht wordt wat jij nodig hebt om op een veilige manier contact te kunnen hebben met je vader. Zoals ik in mijn vorige brief ook heb geschreven, zie ik dat jij veel op je bordje hebt op dit moment. Je zit in je eindexamenjaar en op korte termijn gaat je dagbehandeling starten voor de eetstoornis. Dat is veel tegelijk en ik vind het belangrijk dat jij zoveel mogelijk rust en ruimte krijgt om dit goed te doen. Als je nu teveel stress krijgt van contact met je vader, vind ik het belangrijk dat hier voldoende rekening mee wordt gehouden. De jeugdbeschermer heeft op de zitting gezegd dat ze goed gaat kijken naar wat jij aan kan, wat jij nodig hebt voordat je weer contact kan hebben met je vader en wat je vader kan doen om het voor jou makkelijker te maken. Ik ga ervan uit dat als de jeugdbeschermer uiteindelijk beslist dat er weer contact moet komen tussen jou en je vader, dat je daaraan gaat meewerken.
Ik hoop dat het op dit moment voor jou duidelijk is wat mijn beslissing is en wat er de komende maanden gaat gebeuren. Ik leg het dossier voor nu een tijdje in de kast. Op 27 juni 2025 moeten de jeugdbeschermer, je vader en [de pleegmoeder] mij een update geven over hoe het gaat en wat er volgens hen verder moet gebeuren. Ik zal jou daarna ook informeren over wat er daarna gaat gebeuren.”

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat de GI voorlopig de regie heeft over de vraag of er contactherstel kan plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] en zo ja over de vorm, frequentie en duur van het contact;
7.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
houdt de (verdere) beslissing over de hoofdverblijfplaats en het contact tussen de vader en [minderjarige] aan tot
27 juni 2025, in afwachting van het verloop van het contactherstel, met het verzoek aan de GI en de advocaten van de ouders om de rechtbank uiterlijk op
27 juni 2025te informeren over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure, waarbij ook een afschrift van de update wordt gestuurd aan de overige belanghebbenden en aan de Raad.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. R.M. Maliepaard, kinderrechter in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.