ECLI:NL:RBMNE:2024:6959

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
11135139
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.S. Koppert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde servicekosten door huurder op basis van uitspraak Huurcommissie

In deze zaak heeft eiser, die een kamer huurde van gedaagde, een vordering ingesteld om een bedrag van € 2.026,58 aan te veel betaalde servicekosten terug te vorderen. Eiser baseert zijn vordering op een uitspraak van de Huurcommissie, die de servicekosten voor het kalenderjaar 2021 heeft vastgesteld op € 799,42, terwijl eiser in totaal € 2.826,00 aan servicekosten had betaald. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, omdat gedaagde de betaling van het teveel betaalde bedrag niet heeft betwist. De kantonrechter oordeelt dat de uitspraak van de Huurcommissie bindend is, aangezien gedaagde geen verzet heeft aangetekend tegen deze uitspraak. Gedaagde is in verzuim met de betaling en moet ook de wettelijke rente over het toegewezen bedrag betalen. Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, omdat hij in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat gedaagde het bedrag moet betalen, ook als hij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11135139 \ UC EXPL 24-3727
Vonnis van 24 december 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. B.T. Stalpers,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.
1.1. De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- de dagvaarding;
- het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 5 juni 2024 met de weergave van het mondelinge antwoord.
1.2. De mondelinge behandeling is gehouden op 2 december 2024. [eiser] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [gedaagde] is eveneens in persoon verschenen, vergezeld door zijn broer [A] . Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3. Op de mondelinge behandeling is aan partijen gezegd dat op 13 januari 2025 een vonnis zal worden gewezen. Die datum is om organisatorische redenen verplaatst naar vandaag.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] huurde een woonruimte (een kamer) van [gedaagde] . [eiser] stelt op basis van een uitspraak van de Huurcommissie dat hij te veel servicekosten aan [gedaagde] heeft betaald. In deze zaak vordert hij dat te veel betaalde bedrag aan servicekosten (€ 2.026,58) van [gedaagde] terug. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe en zal hierna uitleggen waarom.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
[eiser] heeft van 1 oktober 2019 tot 1 april 2022 een kamer van [gedaagde] gehuurd. Het ging om een kamer aan de [adres] in [plaats] . [eiser] betaalde € 275,75 aan kale huurprijs, waarbij aanvullend ook een bedrag van € 235,50 moest worden betaald als vergoeding voor ‘bijkomende leveringen, zaken en diensten’ (servicekosten).
3.2.
Omdat [eiser] de servicekosten te hoog vond en hij nooit eindafrekeningen van de servicekosten ontving, wat volgens hem op grond van artikel 7:259, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) wel had gemoeten, is hij naar de Huurcommissie gestapt. Hij heeft de Huurcommissie gevraagd de servicekosten voor het kalenderjaar 2021 lager vast te stellen.
3.3.
De Huurcommissie heeft de eindafrekening van [eiser] voor het kalenderjaar 2021 gewijzigd vastgesteld op € 799,42. Dit terwijl [eiser] voor het kalenderjaar 2021 in totaal € 2.826,00 (12 x € 235,50) aan servicekosten aan [gedaagde] heeft betaald.
3.4.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van € 2.026,58 aan teveel (onverschuldigd) betaalde servicekosten voor het kalenderjaar 2021.

4.De beoordeling

[gedaagde] moet € 2.026,58 met rente aan [eiser] betalen
4.1.
Als de Huurcommissie een uitspraak heeft gedaan, geldt als uitgangspunt dat de huurder ( [eiser] ) en de verhuurder ( [gedaagde] ) hebben afgesproken wat in de uitspraak van de Huurcommissie is vastgesteld. Dit is alleen anders als (1) de huurder of verhuurder binnen drie weken nadat de uitspraak aan hen is verzonden verzet tegen de uitspraak aantekent bij de huurcommissie, of (2) de huurder of verhuurder binnen acht weken nadat de uitspraak aan hen is verzonden, een beslissing van de kantonrechter vordert over het punt waarover de Huurcommissie om een uitspaak was verzocht.
4.2.
De uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie is op 18 april 2023 aan [eiser] en [gedaagde] verstuurd. Zij hebben hier geen verzet tegen aangetekend en ook niet aan de kantonrechter een beslissing over de servicekosten verzocht. Dat betekent dat [eiser] en [gedaagde] worden geacht te hebben afgesproken dat voor het kalenderjaar 2021 een bedrag van € 799,42 aan servicekosten moest worden betaald.
4.3.
[gedaagde] heeft de door [eiser] gestelde betaling van in totaal € 2.826,00 aan servicekosten voor het kalenderjaar 2021 niet betwist. Dat betekent dat dat bedrag tussen partijen vaststaat. De kantonrechter stelt daarom vast dat [eiser] € 2.026,58 aan servicekosten te veel heeft betaald. [gedaagde] moet dit bedrag aan [eiser] terugbetalen.
4.4.
[gedaagde] moet verder ook de gevorderde rente over dit bedrag betalen, omdat hij te laat aan [eiser] heeft betaald. Op 23 januari 2024 is [gedaagde] namelijk aangeschreven en gesommeerd om binnen vier weken tot betaling aan [eiser] over te gaan. Betaling is uitgebleven. Daardoor is [gedaagde] in verzuim met betalen en moet hij met ingang van 21 februari 2024 de wettelijke rente over de toewijsbare hoofdsom betalen.
De standpunten van [gedaagde] maken het oordeel van de kantonrechter niet anders
4.5.
[gedaagde] heeft aangegeven zich niet langer te verdedigen. Hij wil ook het bedrag niet terugbetalen. Hij voelt zich namelijk gecriminaliseerd en stelt dat de gemeente [gemeente] door middel van de Huurcommissie op grote schaal van hem steelt. De kantonrechter heeft in het verleden ook stelselmatig de uitspraken van de Huurcommissie gevolgd, waardoor de kantonrechter volgens [gedaagde] ook politieke kleur heeft bekend. [gedaagde] meent dat [eiser] een huurovereenkomst heeft getekend waarin een totaalbedrag van € 2.826,00 aan servicekosten is afgesproken. Op dat bedrag meent [gedaagde] nog steeds recht te hebben.
4.6.
De kantonrechter begrijpt het standpunt van [gedaagde] zo dat hij de uitspraak van de Huurcommissie als onrechtmatig ziet. De kantonrechter overweegt in dit verband dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd waarom de uitspraak van de Huurcommissie onrechtmatig zou zijn. De redenen die hij hiertoe heeft aangevoerd kunnen in ieder geval geenszins tot die conclusie leiden. Daarnaast had [gedaagde] volgens de wet bezwaar tegen de uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie kunnen maken door binnen drie weken verzet in te dienen of door binnen acht weken een beslissing van de kantonrechter te vragen. Omdat hij dat niet heeft gedaan, staat de uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie vast. De kantonrechter kan de uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie in deze procedure daarom niet meer inhoudelijk beoordelen.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke kosten betalen
4.7.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter overweegt allereerst dat buitengerechtelijke kosten ook verschuldigd zijn als op basis van een toevoeging wordt geprocedeerd, wat in deze procedure is gebeurd.
4.8.
De kantonrechter overweegt verder dat moet worden gekeken of het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is.
4.9.
Voor toepassing van het Besluit is vereist dat het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden en dat de gevorderde hoofdsom is gegrond op een in het Besluit genoemde grondslag. [gedaagde] verkeert vanaf 21 februari 2024 in verzuim, wat dateert van na de voornoemde datum. Verder betreft de grondslag voor de gevorderde hoofdsom onverschuldigde betaling, wat niet als grondslag in het Besluit staat vermeld. Toch acht de kantonrechter het Besluit van toepassing. De grondslag van de verbintenis is weliswaar onverschuldigde betaling, maar de verbintenis tot terugbetaling van de teveel betaalde servicekosten vloeit voort uit een huurovereenkomst, zodat het Besluit alsnog van toepassing is. [1]
4.10.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Daarom moet [gedaagde] deze incassokosten vergoeden. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal daarom worden toegewezen. De vergoeding voor de incassokosten wordt verhoogd met btw, omdat [eiser] geen ondernemer is.
Conclusie
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] in totaal het volgende bedrag aan [eiser] moet betalen:
- hoofdsom € 2.026,58
- buitengerechtelijke incassokosten
€ 367,82
Totaal € 2.394,40
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.12.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal hij niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en de betekeningskosten.
4.13.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
Totaal
597,00
4.14.
De nakosten worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
4.15.
[eiser] heeft verzocht het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. Daartegen is [gedaagde] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden danwel belangen gebleken die aan toewijzing van die vordering in de weg staan. Het vonnis wordt daarom op grond van het bepaalde in artikel 233 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.026,58, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW, met ingang van 21 februari 2024, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 367,82 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 597,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.5.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.
LHJ/63796

Voetnoten

1.Vergelijk het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2260.