Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.[gedaagde sub 1] B.V.,
2.
[gedaagde sub 2],
3.
[gedaagde sub 3],
4.
[gedaagde sub 4],
5.
[gedaagde sub 5] B.V.,
1.De procedure
- het deskundigenbericht van 18 april 2023
- de akte uitlaten producties van [eiser] .
2.De verdere beoordeling
“As for your offer for NJF project below; please advise when you are able to process this?”. [2] [eiser] was dus akkoord met een licentievergoeding van € 70.000,-. Dat blijkt ook uit zijn e-mail van 22 juli 2015. [3] In die e-mail vraagt [eiser] [gedaagde sub 2] om betaling van de licentievergoeding en een voorstel voor
“the other issues”die zij op 15 juli 2015 telefonisch hadden besproken. In dat telefoongesprek had [gedaagde sub 2] aangegeven dat [gedaagde sub 1] de samenwerking met [eiser] / [bedrijfsnaam] in [gedaagde sub 5] wilde beëindigen. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat hij met
“the other issues”doelde op de afwikkeling van de samenwerking in [gedaagde sub 5] . Dat stond dus los van de licentievergoeding voor het Najaf-project. De rechtbank oordeelt daarom dat [eiser] heeft ingestemd met de licentievergoeding. Maar dat is op zichzelf geen reden voor het afwijzen van vordering 1. De instemming van [eiser] hield namelijk niet in dat het Najaf-project volgens hem daarmee financieel naar behoren en conform de afspraken tussen partijen was afgewikkeld.
1 september 2014 schrijft [eiser] namelijk ook:
“later we can discuss other issues which we send in my previous communication”.Eén van die andere kwesties is de financiële afwikkeling van het Najaf-project, zo blijkt uit de e-mail van [eiser] aan [gedaagde sub 2] van
27 februari 2014. [4] Het project draaide op zowel producten van [gedaagde sub 5] als van [gedaagde sub 1] , wat volgens [eiser] noopte tot het maken van een financiële verdeelsleutel. Vervolgens heeft [gedaagde sub 2] per e-mail van 13 januari 2015 aan [eiser] meegedeeld nog steeds te werken aan een voorstel
“on how to go forward with [gedaagde sub 5] .”In reactie daarop heeft [eiser] in een e-mail van 26 januari 2015 aan [gedaagde sub 2] voorgerekend dat het aandeel van [gedaagde sub 5] in de opbrengsten van het Najaf-project met betrekking tot DCS neerkomt op ongeveer $ 30.000,- per maand, en daaraan toegevoegd: “
We can tolerate delays in payments but would expect a transparency in the accounts”. [5] Hieruit blijkt dat [eiser] nog steeds aanspraak maakte op een deel van de opbrengsten voor [gedaagde sub 5] , naast de betaling van de licentievergoeding. Dit was ook voor [gedaagde sub 5] duidelijk, gelet op de gevoerde correspondentie.
fair revenue sharezou krijgen, maar is [gedaagde sub 1] die toezegging niet nagekomen. De rechtbank kan daar echter niet van uitgaan. Dat [gedaagde sub 1] [eiser] een
fair revenue shareheeft toegezegd wordt namelijk door [gedaagde sub 1] ontkend en kan ook niet uit de overgelegde e-mailcorrespondentie worden afgeleid. Weliswaar schrijft [gedaagde sub 2] in zijn e-mail van 13 januari 2015 dat hij heeft beloofd een voorstel te doen over hoe verder te gaan met [gedaagde sub 5] , maar over een
fair revenue sharewordt niet gesproken. Dat is ook niet gebeurd na de e-mail van [eiser] van
26 januari 2015, waarin hij vraagt om een vergoeding van $ 30.000,- per maand voor [gedaagde sub 5] . Uit die e-mail lijkt bovendien te volgen dat ook volgens [eiser] hierover nog een discussie liep tussen partijen. [eiser] schrijft immers in die e-mail: “
Since start of Najaf, project back in 2013 (…) the question of business model of cost/profit sharing among partners’ products have been on the table.” In zijn e-mail van 22 juli 2015 [6] schrijft [gedaagde sub 2] dat [gedaagde sub 5] in 2014 een factuur aan [gedaagde sub 1] heeft gestuurd van € 70.000,- in totaal voor de eenmalige licentie voor het Najaf-project voor DCS en FIDS, dat [gedaagde sub 1] een factuur aan [gedaagde sub 5] heeft gestuurd voor werkzaamheden aan de DCS- en FIDS-software gedurende 2013 voor
billing software’, met de mededeling dat het voorstel een
‘cash-less’transactie is. Dit voorstel heeft [eiser] niet aanvaard. Dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde sub 5] een
fair revenue sharezou krijgen, heeft [eiser] dan ook onvoldoende onderbouwd.
fair revenue shareonvoldoende heeft meegedeeld in de opbrengsten van het Najaf-project. Volgens [eiser] is de eenmalige licentievergoeding van € 70.000,- een schijntje, gelet op het belang van de [gedaagde sub 5] -producten voor het project en de verrichte inspanningen en ingebrachte kennis en kunde van [bedrijfsnaam] / [eiser] .
[A] (hierna: [A] ) zich moest terugtrekken in verband met persoonlijke omstandigheden en ook [eiser] niet beschikbaar was,
“We have decided to make the BRS application ourself, including the scanner software (…).”Daarop reageert [eiser] :
“I think this is good idea.(…)” [12] De rechtbank ziet daarom – anders dan [eiser] – geen reden om
corporate opportunitiesaan [gedaagde sub 5] heeft onthouden door vanaf 2016 de [gedaagde sub 5] -software in het Najaf-project te vervangen door eigen software.
end of lifeen kon al vanaf 2008 niet verder worden ontwikkeld (door [C] ‘doorontwikkelen’ genoemd). [naam 1] DCS was namelijk ontwikkeld in Microsoft Basic, waarvan leverancier Microsoft de support in 2008 had gestopt. Er waren daardoor geen goede ontwikkeltools meer. Het was dan ook zinloos om [bedrijfsnaam] / [eiser] aan te manen om [naam 1] DCS door te ontwikkelen, terwijl [naam 1] DCS een van de belangrijkste softwareproducten was binnen het samenwerkingsverband. Daarbij komt dat medio 2015 duidelijk was dat [bedrijfsnaam] / [eiser] niet in staat was om zelf nog adequate technische bijstand te verlenen of nieuwe producten te ontwikkelen na het vertrek van [A] . Hier was door partijen al diverse keren over gesproken en gecorrespondeerd, waarbij [gedaagde sub 1] herhaaldelijk heeft geklaagd over de werkzaamheden van [bedrijfsnaam] / [eiser] en diverse gebreken en klachten zelf heeft moeten oplossen. [gedaagde sub 1] mocht er dan ook van uitgaan dat [bedrijfsnaam] / [eiser] niet alsnog aan haar/zijn verplichtingen had kunnen voldoen.
After the first sale, [gedaagde sub 5] will take over the responsibility of the product in terms of support, customization, and any further product enhancements.” [17] Partijen hebben dus afgesproken dat het verbeteren van [gedaagde sub 5] producten in [gedaagde sub 5] zou plaatsvinden. Het ontwikkelen van nieuwe producten valt niet onder productverbetering. [eiser] heeft in de conclusie na deskundigenbericht herhaald dat [naam 2] DCS en [gedaagde sub 1] FIDS geen nieuwe producten zijn, maar zijn afgeleid van de [gedaagde sub 5] -software. In 3.35 van het tussenvonnis van 2 oktober 2019 heeft de rechtbank deze stelling echter al verworpen. De rechtbank ziet geen reden om hierop terug te komen. Zoals gezegd was het al vanaf 2008 niet mogelijk om [naam 1] DCS door te ontwikkelen (zie 2.35). Er is dus geen sprake van doorontwikkelde, verbeterde versies van [naam 1] DSC en [gedaagde sub 5] FIDS, maar van volledig nieuwe producten. [gedaagde sub 1] was dan ook niet verplicht om de rechten op [naam 2] DCS en [gedaagde sub 1] FIDS in te brengen in [gedaagde sub 5] .
2 oktober 2019 verworpen. Van een schending van de zorgvuldigheidsplicht van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] als (in)direct bestuurders van [gedaagde sub 5] tegenover [eiser] is dus geen sprake.
expenses and consultancy cost(hierna ook: categorie 1) worden betaald, daarna volgt de
license payment(hierna ook: categorie 2) en tot slot
management fee payment(hierna ook: categorie 3). [18]
expenses and consultancy costs) en valt het restant van € 16.200,- van de factuur van 3 april 2013 in categorie 2 (
license payments). Maar dat klopt niet. [gedaagde sub 5] heeft namelijk tot in 2019 de advocaatkosten van [gedaagde sub 1] c.s. betaald van in totaal € 37.745,75 en volgens de verklaring van [gedaagde sub 4] ter zitting zit er op 3 september 2024 (de datum van de mondelinge behandeling) nog ongeveer € 7.000,- in kas. Dit terwijl [gedaagde sub 5] sinds (in ieder geval) 2015 geen activiteiten meer verricht. [gedaagde sub 1] c.s. heeft dus gelden verzwegen en daarmee ten onrechte het beeld gecreëerd dat sprake was van betalingsonmacht. Achteraf, zo moet worden geconstateerd, was destijds sprake van betalingsonwil.
1 april 2018 tot en met 14 juli 2020 zijn echter geen betalingen van [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 5] terug te vinden die zien op het Cuneo-project. [21] Niet gesteld of gebleken is dat na die periode dergelijke betalingen aan [gedaagde sub 5] zijn gedaan. [gedaagde sub 1] heeft dus niet het (volledige) deel dat aan [gedaagde sub 5] toekomt aan [gedaagde sub 5] overgemaakt. Als zij dat wel had gedaan, had [gedaagde sub 5] met dat geld facturen van [bedrijfsnaam] kunnen betalen.
8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758).