De verdere afdoening van het beroep van de agrariër
De andere eisers en gedeputeerde staten zijn belanghebbende partijen
45. De rechtbank had de andere eisers in de gelegenheid moeten stellen om als belanghebbende deel te nemen aan het geding van de agrariër, op de grondslag van artikel 8:26 van de Awb. Zij hebben immers beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning van 27 maart 2023 en hebben een belang dat tegengesteld is aan dat van de agrariër. Door een fout bij de rechtbank zijn de andere eisers voorafgaand aan de zitting hiertoe niet in de gelegenheid gesteld. Maar gelet op de hiervoor gegeven oordelen, de uitkomst van de beroepen en het belang bij een voortvarende verdere bestuurlijke procedure heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om in de zaak van de agrariër het onderzoek na de zitting te heropenen en om de andere eisers alsnog de gelegenheid te bieden aan de procedure deel te nemen. Aan hun belangen wordt immers tegemoetgekomen door de vernietiging van de omgevingsvergunning van 27 maart 2023 en zij hebben de gelegenheid om weer bij de bestuursrechter te procederen als opnieuw op de aanvraag uit 2017 wordt beslist.
46. De rechtbank had ook gedeputeerde staten in de gelegenheid moeten stellen om deel te nemen aan het geding van de agrariër, omdat in die procedure de door hen verleende verklaring van geen bedenkingen een rol speelt. Ook dit is niet gebeurd door een fout bij de rechtbank. Ook voor gedeputeerde staten geldt dat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om voor hun reactie het onderzoek te heropenen. Daartoe is bepalend dat de door hen genomen besluiten niet in geschil zijn in de procedure van de agrariër. De verklaring van geen bedenkingen van 11 september 2018 is al aan de orde geweest in de uitspraak van de rechtbank uit 2019. De positief geweigerde verklaring van geen bedenkingen van 16 september 2021 is in deze uitspraak aan de orde geweest in de procedure van VNWM, die vereenvoudigd is afgedaan omdat de uitkomst duidelijk is. Gedeputeerde staten moeten – als het college hen daarom vraagt – nu een nieuwe afweging maken over het verlenen van een verklaring van geen bedenkingen.
Nieuwe verklaring van geen bedenkingen na voortoets of passende beoordeling
47. Het gevolg van de vernietiging van zowel het besluit van 29 november 2023 als van de omgevingsvergunning van 27 maart 2023 is dat het college opnieuw moet beslissen op de aanvraag uit 2017. Het college moet daarbij rekening houden met deze uitspraak en met de uitspraak van 30 september 2019. Dat betekent dat het college de verklaring van geen bedenkingen van 11 september 2018 niet aan het besluit op de aanvraag ten grondslag mag leggen, omdat het PAS daarvoor niet als basis mocht worden gebruikt. Het college mag ook niet de positief geweigerde verklaring van geen bedenkingen van 16 september 2021 aan het besluit op de aanvraag ten grondslag leggen, omdat intern salderen met het emissiearme stalsysteem daarvoor niet als basis mocht worden gebruikt.
48. Het college zal alleen opnieuw inhoudelijk op de aanvraag kunnen beslissen op basis van een nieuwe beoordeling van de vraag of het project van de agrariër significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, in de zin van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. De agrariër heeft aangegeven dat hij in de procedure over de aangevraagde omgevingsvergunning duidelijkheid wil over de natuurtoestemming. Hij wil immers voorkomen dat dit in een handhavingsprocedure aan de orde moet komen. Ervan uitgaande dat hij de aanvraag om de natuurtoestemming handhaaft, zijn er dan twee scenario’s, die beide beginnen met ecologisch onderzoek. De besluitvorming daarover vindt in beide gevallen plaats bij gedeputeerde staten, in het kader van een nieuwe verklaring van geen bedenkingen.
49. In de eerste plaats kan uit het onderzoek op basis van een zogenoemde voortoets blijken dat significante effecten alsnog op voorhand op grond van objectieve gegevens worden uitgesloten. Een natuurtoestemming is dan niet nodig. Gedeputeerde staten kunnen de benodigde verklaring van geen bedenkingen in dat geval opnieuw ‘positief weigeren’. In het tweede scenario blijkt uit de voortoets dat significante gevolgen niet uitgesloten zijn. In dat geval is een natuurtoestemming nodig en moet een passende beoordeling worden opgesteld. De inhoudelijke beoordelingscriteria die dan gelden, staan in artikel 2.8 van de Wnb, dat van toepassing is op grond van artikel 6.10a. vierde lid, aanhef en onder a, van het Bor. In de passende beoordeling wordt beoordeeld of de zekerheid kan worden verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet zal aantasten. Als gedeputeerde staten vinden dat die zekerheid er is, dan kunnen zij de verklaring van geen bedenkingen verlenen. Als zij vinden dat die zekerheid er niet is, dan moeten zij de verklaring van geen bedenkingen weigeren.
50. Hiervoor heeft de rechtbank al aangegeven dat het oude recht van voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing blijft op de aanvraag (zie overweging 17). Voor de natuurtoestemming zijn dat de relevante bepalingen uit de Wnb, het Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming. In afwijking van artikel 2.1 van die regeling moet bij het berekenen van de stikstofdepositie echter niet de AERIUS-Calculator versie 2023 gebruikt worden, maar de versie van AERIUS-Calculator die geldt op grond van artikel 1.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling in samenhang met bijlage II bij de Omgevingsregeling, op het moment waarop gedeputeerde staten het besluit nemen over de nieuwe verklaring van geen bedenkingen. Op die manier wordt het overgangsrecht volgens de rechtspraak toegepast in overeenstemming met de Habitatrichtlijn.
51. Gedeputeerde staten moeten dus een nieuw besluit nemen over een verklaring van geen bedenkingen. Het college moet dat besluit vervolgens ten grondslag leggen aan een nieuw besluit op de aanvraag om de omgevingsvergunning. Afhankelijk van de inhoud van de nieuwe verklaring van geen bedenkingen kan het college de omgevingsvergunning opnieuw verlenen of moet hij de omgevingsvergunning weigeren. Tegen dat besluit kan opnieuw beroep worden ingesteld, waarbij ook de inhoud van de nieuwe verklaring van geen bedenkingen aan de orde kan komen.
Er moet meer informatie komen
52. Voor beide scenario’s (voortoets of voortoets en passende beoordeling) ligt het voor de hand dat de agrariër meer informatie zal moeten verstrekken over de gevolgen van het project. De verantwoordelijkheid voor het aanleveren van de vereiste voortoets en passende beoordeling ligt immers in beginsel bij de aanvrager. Het is aan het college als bevoegd gezag om te beoordelen welke informatie nodig is en om aan gedeputeerde staten te vragen welke gegevens zij nodig hebben. Het college kan de agrariër vragen om de aanvraag aan te vullen, in de zin van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Gedeputeerde staten kunnen het college verzoeken om de aanvraag te laten aanvullen, op grond van artikel 3:11, tweede lid, van de Wabo.
53. De omgevingsvergunning kan dus alleen worden verleend als er nieuwe gegevens komen over de natuurtoestemming. Zolang het alleen gaat om nieuwe onderzoeken en de daarbij behorende stikstofdepositieberekeningen is het niet nodig om opnieuw een ontwerpbesluit ter inzage te leggen. Zolang de aangevraagde activiteiten niet wijzigen, of als die activiteiten worden verkleind ten opzichte van de aanvraag uit 2017, mag het college terugvallen op het ontwerpbesluit dat in 2018 ter inzage heeft gelegen. Dat volgt uit de rechtspraak.Omdat de agrariër al lang in onzekerheid verkeert over de uitkomst van zijn aanvraag, zal de rechtbank in lijn daarmee bepalen dat de wettelijke bepalingen over het ter inzage leggen van een ontwerpbesluit buiten toepassing blijven bij een ongewijzigd of verkleind project.
De rechtbank bepaalt termijn en geeft financiële prikkel
54. Uit het voorgaande blijkt dat er nog veel moet gebeuren en dat het niet duidelijk is of de omgevingsvergunning opnieuw verleend kan worden. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de vervolgstappen binnen deze procedure bij de bestuursrechter te laten plaatsvinden. De rechtbank past daarom geen bestuurlijke lus toe en volstaat met het vernietigen van de besluiten. Het college is dan weer aan zet. Wel zal de rechtbank voorzien in de volgende aanvullende beslissingen, om op die manier een spoedig verder verloop af te dwingen.
55. De agrariër heeft op de zitting benadrukt dat hij wil weten waar hij aan toe is en dat hij vreest voor verdere vertraging. Die vrees is te begrijpen, alleen al omdat de procedure al sinds 2017 loopt. Het college heeft met het besluit van 29 november 2023 bovendien ten onrechte nagelaten om opnieuw op de aanvraag te beslissen en sinds die datum is er ook niets concreet meer met de aanvraag gebeurd. Het college heeft de rechtbank er ook op de zitting niet van kunnen overtuigen dat hij de besluitvorming nu voortvarend op zal pakken. Op de zitting heeft het college erop gewezen dat de gemeente in afwachting is van wat de provincie van plan is met het stikstofdossier en met de problematiek rond emissiearme stalsystemen. De rechtbank vindt echter dat dit geen reden mag zijn om de agrariër nog langer in onzekerheid te laten. Zolang er op nationaal of provinciaal niveau niets wijzigt aan de regelgeving moet het college de aanvraag behandelen volgens het hiervoor beschreven beoordelingskader. Het college is als bevoegd gezag verantwoordelijk voor de afhandeling van de aanvraag, ook als een deel van de aanvraag via een verklaring van geen bedenkingen wordt behandeld door gedeputeerde staten. Het college en gedeputeerde staten kunnen niet de eigen besluitvorming uitstellen door te verwijzen naar het uitblijven van consistent landelijk beleid.
56. De wettelijke beslistermijn voor de nieuwe beslissing op de aanvraag is zes maanden (artikel 3:10, eerste lid, van de Wabo in samenhang met artikel 3:18, eerste lid, van de Awb). De rechtbank ziet echter aanleiding om het college een kortere termijn te geven voor het te nemen besluit en om te bepalen dat het college een dwangsom aan de agrariër moet betalen als die termijn niet gehaald wordt. Dit is mogelijk op grond van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, en het zesde lid, van de Awb. Op die manier geeft de rechtbank het college een prikkel om de zaak nu voortvarend op te pakken. Het college moet beoordelen welke aanvullende gegevens nodig zijn en vervolgens een besluit voorbereiden en afstemmen met gedeputeerde staten. De rechtbank zal de beslistermijn bepalen op 10 weken na de datum van deze uitspraak. Een kortere termijn vindt de rechtbank niet reëel, gelet op wat er nog moet gebeuren. Als de agrariër de aanvraag wijzigt waarbij de activiteiten in omvang worden vergroot, moet het college ook een ontwerpbesluit ter inzage leggen en eventuele zienswijzen beoordelen. Voor die situatie zal de rechtbank de beslistermijn bepalen op 20 weken na de datum van deze uitspraak.
57. De rechtbank zal bepalen dat deze termijnen niet kunnen worden verlengd door het college, in afwijking van artikel 3:11, vierde lid en artikel 3:12, achtste lid, van de Wabo. De rechtbank heeft deze mogelijkheid op grond van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb. De termijn wordt wél opgeschort als het college – al dan niet op verzoek van gedeputeerde staten – de agrariër vraagt om de aanvraag aan te vullen. Dat volgt uit artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb en die bepaling zal de rechtbank niet buiten toepassing verklaren. Op deze manier heeft de agrariër het mede zelf in de hand om de procedure te bespoedigen, door snel met de vereiste gegevens te komen.
58. De rechtbank zal de dwangsom bepalen op € 250,- voor iedere dag dat het college in gebreke blijft om tijdig op de aanvraag te beslissen, met een maximum van € 37.500,-.