In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 17 december 2024, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Dienst Toeslagen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag, maar stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 29 april 2021. Op 17 juli 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend, maar beide partijen hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van hun recht om gehoord te worden op een zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na een schriftelijke ingebrekestelling. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog een besluit moet nemen, en dit moet in principe binnen twee weken na de uitspraak gebeuren. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van een bijzonder geval, waarbij de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat een nadere beslistermijn van veertig weken na het indienen van het verweerschrift realistisch is. De uiterlijke datum waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken is vastgesteld op 23 april 2025.
Daarnaast wordt er een bestuurlijke dwangsom opgelegd van € 50,- per dag voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen, en de rechtbank stelt deze vast op € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is gesteld. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50 en het door haar betaalde griffierecht van € 51,- moet door verweerder worden vergoed.