ECLI:NL:RBMNE:2024:6893

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
16/250571-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvonnis inzake hennepplantage en GBL-handel met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een ontnemingsvonnis uitgesproken in de zaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepplantage en de handel in GBL. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van in totaal € 353.523,77, waarvan € 215.483,77 uit hennepteelt en € 138.040,- uit GBL-handel. De rechtbank heeft de ontnemingsperiode voor de hennepteelt vastgesteld van 11 september 2017 tot en met 6 oktober 2020, en voor de GBL-handel van 1 januari 2019 tot en met 6 oktober 2020. De rechtbank heeft de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt voor de hennepplantage en de GBL-handel beoordeeld en alleen die kosten in aanmerking genomen die direct hebben bijgedragen aan de opbrengst. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en heeft de betalingsverplichting van de veroordeelde vastgesteld op € 289.423,77, na aftrek van verbeurd verklaarde bedragen en een compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/250571-20 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats 1] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is voor het eerst aan de orde geweest op de terechtzitting van 2 juli 2024.
Het Openbaar Ministerie heeft op 4 juli 2024 de conclusie van eis ingediend.
De verdediging heeft op 14 augustus 2024 een conclusie van antwoord ingediend.
Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie op 20 september 2024 een conclusie van repliek ingediend. Op 27 september 2024 heeft de verdediging een conclusie van dupliek ingediend.
De vordering is daarna inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie, mr. I.M.F. Graumans, en van hetgeen veroordeelde en mr. C. Stroobach, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
In de conclusie van repliek heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 1.809.326,-, waarbij is verzocht dit bedrag geheel aan veroordeelde toe te rekenen. Dit bedrag bestaat uit wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt ter hoogte van € 1.491.886,- en wederrechtelijk verkregen voordeel uit GBL-handel ter hoogte van € 317.440,-.
Ter zitting heeft de officier van justitie dit standpunt in zoverre aangepast dat van het uit hennepteelt wederrechtelijk verkregen voordeel nog elektriciteitskosten van € 27.886,- per geslaagde hennepoogst moeten worden afgetrokken, en dat de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt dient te worden gedeeld met mededaders.
2.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het door hennepteelt wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat dit voordeel nihil is. De verdediging heeft verder een groot aantal standpunten ingenomen over de berekening van de opbrengsten en de kosten. Voor zover nodig, zal de rechtbank hierna ingaan op deze standpunten. In het uiterste geval bedraagt het voordeel volgens de verdediging € 150.008,-, waarbij het voordeel bij de toerekening ervan nog dient te worden gedeeld met de mededaders.
Ten aanzien van het door GBL-handel wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld, dat dit voordeel nihil is.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld, dat dit voordeel ten hoogste
€ 216.560,- betreft, en dat dit voordeel bij de toerekening ervan dient te worden gedeeld met een mededader.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 6 juli 2022 van deze rechtbank veroordeeld voor onder meer de volgende strafbare feiten:
in de periode van 1 maart 2019 tot en met 6 oktober 2020 te Gorinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telkens opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 11, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij de algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 200 eenheden van een middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst II).
en
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 6 oktober 2020 te Montfoort , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en een ander, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10a eerste lid Opiumwet.
Deze veroordeling is de grondslag voor de ontnemingsvordering.
Dit betekent in dit geval, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden geschat welk voordeel veroordeelde heeft genoten vanwege deze strafbare feiten en vanwege andere strafbare feiten, waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde deze heeft begaan (zie artikel 36e, lid 2 en lid 5 Wetboek van Strafrecht).
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten van deze strafbare feiten en de kosten die tot deze opbrengst hebben geleid, neemt de rechtbank – voor zover niet anders vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1] Dit ontnemingsrapport maakt onderdeel uit van het aan het financieel onderzoek ten grondslag liggende zaaksdossier met de naam 09Kaas20. [2]
3.2.1.
Ten aanzien van de hennepteelt
3.2.1.1 De ontnemingsperiode
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat de periode van 11 september 2017 tot en met 6 oktober 2020 als ontnemingsperiode dient te gelden. De rechtbank heeft in zijn vonnis van 6 juli 2022 ten aanzien van de hennepteelt een pleegperiode van 1 maart 2019 tot en met 6 oktober 2020 bewezen verklaard. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen in het dossier dat veroordeelde zich ook bezig heeft gehouden met hennepteelt in de jaren vóór de bewezen verklaarde pleegperiode, namelijk vanaf 11 september 2017.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat betrokkenheid van veroordeelde bij hennepteelt vóór de bewezen verklaarde pleegperiode niet kan worden vastgesteld, en heeft de rechtbank verzocht de ontnemingsperiode gelijk te stellen aan de bewezen verklaarde pleegperiode in de strafzaak.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft op 6 juli 2022 bewezen verklaard dat veroordeelde zich in de periode van 1 maart 2019 tot en met 6 oktober 2020 schuldig heeft gemaakt aan, kort gezegd, hennepteelt en -verkoop. Verdachte is vrijgesproken van de hennepteelt in de periode van 1 januari 2019 tot 1 maart 2019. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er voldoende aanwijzingen bestaan dat verdachte ook voorafgaand aan de tenlastegelegde periode (dus voor 1 januari 2019) voordeel heeft genoten uit hennepteelt. Daarvoor is vereist dat dit buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld. In het dossier zitten sterke aanwijzingen dat veroordeelde zich ook in 2017 en 2018 heeft beziggehouden met hennepteelt. In een onder veroordeelde in beslag genomen agenda van het jaar 2017 staan vanaf 11 september 2017 tot en met 23 november 2017 notities die over een hennepkweek in de periode van september tot en met november 2017 gaan. [3] Verder staan in een onder veroordeelde in beslag genomen telefoon notities die zijn opgemaakt in november en december 2018. Deze notities handelen over een hennepkweek in de periode van oktober tot en met december 2018. [4] De notities zijn zodanig concreet - als het bijvoorbeeld gaat om aantallen planten, lampen en ph-waarden - en over een langere periode (gelijk aan kweekcycli), dat buiten redelijke twijfel staat dat verdachte ook in 2017 en in 2018 tweemaal hennep heeft geoogst en daarvan opbrengsten heeft genoten. De rechtbank stelt daarom als ontnemingsperiode ten aanzien van de hennepteelt de periode van 11 september 2017 tot en met 6 oktober 2020 vast.
3.2.1.2. Omvang
Het aantal oogsten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat veroordeelde in de periode van 11 september 2017 tot en met 6 oktober 2020 heeft meegewerkt aan 16 hennepoogsten.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde in de periode van 1 maart 2019 tot en met 6 oktober 2020 heeft meegewerkt aan zes hennepoogsten.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde in de periode van 11 september 2017 tot en met 6 oktober 2020 heeft meegewerkt aan acht hennepoogsten. Dat gaat om 6 oogsten in de door de rechtbank bewezen verklaarde pleegperiode van 1 maart 2019 tot en met 6 oktober 2020 (hierna: oogsten 3 tot en met 8) en de twee oogsten in 2017 en 2018, zoals hiervoor is overwogen (hierna: oogsten 1 en 2).
Mislukte of gestolen hennepoogsten
De raadsvrouw en de officier van justitie hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat de derde oogst gedeeltelijk is mislukt en de vierde oogst geheel is mislukt. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
De raadsvrouw heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld, dat dat ook de zevende oogst geheel is mislukt en de achtste oogst is gestolen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde dit niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel, dat door de verdediging onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de zevende hennepoogst is mislukt. De door de raadsvrouw in de conclusie van dupliek aangevoerde opmerking in een chatgesprek en foto zijn hiervoor onvoldoende. Bovendien lijkt uit andere chatberichten in het dossier juist te volgen dat deze oogst wél succesvol was. [5]
De rechtbank is verder van oordeel, op grond van de door de verdediging in zijn conclusie van antwoord weergegeven chatberichten en foto’s, dat door de verdediging voldoende aannemelijk is gemaakt de achtste oogst inderdaad in zijn geheel is gestolen.
Dit betekent dat veroordeelde naar het oordeel van de rechtbank uit zes van de acht hennepoogsten waaraan hij heeft meegewerkt wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, te weten de eerste, de tweede, de derde, de vijfde, de zesde en de zevende hennepoogst.
Het aantal planten per oogst
In de conclusie van repliek heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er bij de geslaagde oogsten waar veroordeelde aan heeft meegewerkt, sprake was van gemiddeld 1000 geoogste planten.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij de derde, vierde en vijfde kweek sprake was van 750 planten en bij de zesde, zevende en achtste kweek sprake was van 1100 planten. Daarbij geldt dat de opbrengst van de 1100 planten gelijk is te stellen aan die van de eerdere 750 planten, omdat deze 1100 planten per plant minder licht en ruimte kregen om te groeien.
De rechtbank zal er bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van uitgaan dat bij de eerste oogst, in 2017, 250 planten zijn geoogst. Dit volgt uit de notities door veroordeelde in zijn agenda van 2017. [6]
Verder gaat de rechtbank er van uit dat bij de tweede oogst, in 2018, 280 planten zijn geoogst. Dit volgt uit de notities van veroordeelde in 2018 in zijn telefoon. [7]
Ten slotte gaat de rechtbank, op grond van de chatberichten in het dossier, er van uit dat de derde en de vijfde oogst 950 planten betroffen [8] en de zevende en achtste oogst 1100 planten. [9] De stelling van de verdediging dat deze 1100 planten evenveel opbrengst hadden als de eerdere 750 planten, acht de rechtbank niet aannemelijk.
3.2.1.3. Bruto opbrengst
De eerste hennepoogst
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw zijn op grond van chatberichten in het dossier het standpunt toegedaan dat de bruto opbrengst van de derde, gedeeltelijk mislukte oogst afwijkt van de overige oogsten en € 52.000,- is geweest. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
De overige oogsten
Opbrengst aan hennep per plant
De officier van justitie is bij het berekenen van de opbrengst van de overige oogsten, conform het ontnemingsrapport, uitgegaan van een opbrengst aan hennep per geoogste plant van 28,2 gram. De raadsvrouw heeft hierover geen standpunt ingenomen. De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
De verkoopprijs per kilo hennep
De officier van justitie is op grond van het ontnemingsrapport bij het berekenen van de opbrengst uitgegaan van een verkoopprijs per kilo hennep van € 4.070,-.
De raadsvrouw is bij het berekenen van de opbrengst van de overige oogsten uitgegaan van een verkoopprijs per kilo hennep van € 3.250,-, omdat veroordeelde dit bedrag als verkoopprijs heeft genoemd.
De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie, en overweegt daartoe als volgt. In het FPA-rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht”, dat als bijlage bij het ontnemingsrapport is gevoegd, is als norm voor de opbrengst uit hennepteelt een verkoopprijs van € 4.070,- per kilo hennep vastgesteld. De rechtbank acht deze schatting door ter zake deskundigen leidend, tenzij de verdediging kan onderbouwen dat deze schatting niet klopt. De verdediging heeft echter ter onderbouwing van een lagere verkoopprijs alleen verwezen naar de verklaring van veroordeelde. De rechtbank acht dit onvoldoende onderbouwing en zal daarom uitgaan van een verkoopprijs van € 4.070,- per kilo hennep.
Verdeling van de opbrengst
De rechtbank is niet gebleken van een mededader bij de eerste twee hennepoogsten. Dit is namens veroordeelde ook niet gesteld. De rechtbank gaat er daarom van uit dat veroordeelde de opbrengt uit deze hennepoogsten niet heeft gedeeld.
Ten aanzien van de overige geslaagde hennepoogsten hebben zowel de officier van justitie als de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de bruto opbrengst van deze oogsten gelijkelijk is verdeeld tussen veroordeelde en zijn mededaders. Hierbij gelden medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] als mededaders bij de derde en vijfde oogst en medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] als mededader bij de zesde en zevende oogst.
De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Berekening bruto opbrengst voor veroordeelde
Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van de bruto opbrengst voor veroordeelde tot de volgende berekening komt:
Aantal planten
Geoogste hennep
Bruto opbrengst voor veroordeelde
oogst 1 (2017): 250
250 x 28,2 gram = 7,05 kilo
7,05 kilo x € 4.070,- = € 28.693,50
oogst 2 (2018): 280
280 x 28,2 gram = 7,9 kilo
7,9 kilo x € 4.070,- = € 32.153,-
oogst 3: 950
n.v.t.
€ 52.000,- / 3 = € 17.333,33
oogst 4: 950
nihil
nihil
oogst 5: 950
950 x 28,2 gram = 26,79 kilo
26,79 kilo x € 4.070,- = € 109.035.30
/ 3 = € 36.345,10
oogst 6: 1100
1100 x 28,2 gram = 31,02 kilo
31,02 kilo x € 4.070,- = € 126.251.40
/ 2 = € 63.125,70
oogst 7: 1100
1100 x 28,2 gram = 31,02 kilo
31,02 kilo x € 4.070,- = € 126.251.40
/ 2 = € 63.125,70
oogst 8: 1100
1100 x 28,2 gram = 31,02 kilo
nihil
Totaal: € 240.776,33
3.2.1.4. Kosten
Kosten voor mislukte of gestolen oogsten
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten die zijn gemaakt voor de mislukte of gestolen hennepoogsten dienen te worden afgetrokken van de bruto opbrengst uit de hennepteelt.
De officier van justitie heeft zich daartegen verzet. Het is vaste jurisprudentie dat kosten alleen van de bruto opbrengst kunnen worden afgetrokken, wanneer deze kosten direct hebben bijgedragen tot het verkrijgen van deze opbrengst, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, alleen die kosten kunnen worden afgetrokken die in direct verband staan met de voltooiing van de hennepoogsten die wederrechtelijk verkregen voordeel hebben opgeleverd (vergelijk ECLI:NL:HR:1998:ZD1199)
.
Voor de onderhavige zaak betekent dit dat de kosten die veroordeelde heeft gemaakt voor de hennepoogsten die in het geheel geen voordeel hebben opgeleverd, te weten de mislukte vierde en de gestolen achtste hennepoogst, niet zullen worden afgetrokken van de bruto opbrengst van de wél geslaagde en verkochte hennepoogsten.
Kosten voor extra stekken
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld, dat veroordeelde en zijn mededaders voor iedere oogst 27% meer stekken hebben ingekocht dan er uiteindelijk zijn geoogst, vanwege grote sterfte onder deze stekken. De kosten voor deze extra, niet geoogste stekken, dienen van de bruto opbrengst uit de hennepteelt te worden afgetrokken, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft zich daartegen verzet. Het is vaste jurisprudentie dat kosten alleen van de bruto opbrengst kunnen worden afgetrokken, wanneer deze kosten direct hebben bijgedragen tot het verkrijgen van deze opbrengst, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, alleen die kosten kunnen worden afgetrokken die in direct verband staan met de voltooiing van de hennepoogsten die wederrechtelijk verkregen voordeel hebben opgeleverd
.
Voor de onderhavige zaak betekent dit dat de kosten die veroordeelde heeft gemaakt voor stekken die niet tot bloei zijn gekomen en dus niet tot opbrengst hebben geleid, niet kunnen worden afgetrokken van de opbrengst van de stekken die wél tot opbrengst hebben geleid.
Kosten voor uitkopen medeveroordeelde
De raadsvrouw heeft bepleit dat veroordeelde zijn medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] op enig moment heeft “uitgekocht” voor € 25.000,-. Dit uitkoopbedrag dient in mindering gebracht te worden op de bruto opbrengst voor veroordeelde uit de hennepteelt, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft hierover geen standpunt ingenomen.
De rechtbank begrijpt de stelling van de verdediging aldus dat veroordeelde op enig moment € 25.000,- aan medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] zou hebben betaald, zodat deze zou afzien van verdere opbrengst uit de hennepplantage. De rechtbank acht deze stelling onvoldoende onderbouwd, nog los van de vraag of een dergelijke uitkoop van de bruto opbrengst dient te worden afgetrokken.
Kosten rente over aankooplening henneppand
De raadsvrouw heeft bepleit dat van de bruto opbrengst uit de hennepteelt een bedrag van
€ 6.678,- dient te worden afgetrokken. Dit bedrag betreft de rente die veroordeelde aan zijn grootvader heeft betaald voor een geldlening, waarmee veroordeelde deels de aankoop heeft gefinancierd van het pand aan de [straat] in [plaats 2] , waarin de hennepteelt plaatsvond. Veroordeelde heeft deze loods inmiddels weer verkocht. Omdat het Openbaar Ministerie niet toestond dat veroordeelde met de verkoopprijs van de loods de geldlening door zijn grootvader afloste, moet veroordeelde zijn grootvader na de verkoop van de loods nog steeds rente betalen over deze geldlening. Deze betaalde rente dient te worden afgetrokken van de bruto opbrengst van de hennepteelt, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat deze betaalde rente niet van de bruto opbrengst moet worden afgetrokken. Deze kosten staan immers niet in verband met de opbrengst die de hennepteelt veroordeelde heeft opgeleverd, want deze opbrengst was al beëindigd vóór de betreffende rentebetalingen.
De rechtbank overweegt dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, alleen die kosten kunnen worden afgetrokken die in direct verband staan met de voltooiing van de hennepverkoop die wederrechtelijk verkregen voordeel heeft opgeleverd
.
Voor de onderhavige zaak betekent dit dat de kosten die veroordeelde na de hennepverkoop heeft gemaakt, zoals de betreffende rentebetalingen, niet kunnen worden afgetrokken van de opbrengst van deze hennepverkoop.
Kosten voor elektriciteit
Zowel de raadsvrouw als de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat van de bruto opbrengst uit de hennepplantage elektriciteitskosten moeten worden afgetrokken.
De rechtbank is van oordeel dat van de bruto opbrengst geen elektriciteitskosten moeten worden afgetrokken. Namens veroordeelde of zijn medeveroordeelden zijn in de ontnemingsprocedure geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij elektriciteitskosten hebben moeten betalen. Verder bevat het strafdossier duidelijke aanwijzingen dat de elektriciteit die voor de hennepplantage is gebruikt, is gestolen. Zo verklaart een medewerker van elektriciteitsnet-beheerder Stedin dat in de loods waarin de hennep werd gekweekt geen elektriciteitsaansluiting was geregistreerd en dat het daarom waarschijnlijk is dat de stroom voor de hennepplantage werd gestolen. [10]
Knipkosten
De raadsvrouw heeft bepleit dat het uitgangspunt voor knipkosten in het ontnemingsrapport, te weten € 2,- per plant, niet juist is. Veroordeelde stelt dat hij per oogst € 2.500,- aan knipkosten heeft betaald, voor in totaal € 10.000,-.
De officier van justitie is op grond van het ontnemingsrapport bij het berekenen van de knipkosten uitgegaan van € 2,- knipkosten per plant.
De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie, en overweegt daartoe als volgt. In het FPA-rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht”, dat als bijlage bij het ontnemingsrapport is gevoegd, is als norm voor de knipkosten bij hennepteelt een bedrag van € 2,- per te knippen plant vastgesteld. De rechtbank acht deze schatting door ter zake deskundigen leidend, tenzij de verdediging kan onderbouwen dat deze schatting niet klopt. De verdediging heeft echter ter onderbouwing van hogere knipkosten alleen verwezen naar de verklaring van veroordeelde. De rechtbank acht dit onvoldoende onderbouwing en zal daarom uitgaan van € 2,- knipkosten per plant.
Afschrijvingskosten
De raadsvrouw heeft bepleit dat het uitgangspunt voor afschrijvingskosten in het ontnemingsrapport, te weten € 500,- per oogst, niet juist is. Veroordeelde stelt dat hij ongeveer € 50.000,- in de hennepplantage heeft geïnvesteerd. Dit betekent dat er bij zes kweken € 8.333,33,- per kweek aan afschrijvingskosten van de bruto opbrengst uit de hennepteelt dient te worden afgetrokken.
De officier van justitie is op grond van het ontnemingsrapport het bepalen van de afschrijvingskosten uitgegaan van € 500,- per geslaagde oogst.
De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie, en overweegt daartoe als volgt.
In het FPA-rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht”, dat als bijlage bij het ontnemingsrapport is gevoegd, wordt bij een hennepplantage tussen de 200 en 300 planten, zoals bij de eerste twee oogsten, uitgegaan van € 200,- aan afschrijvingskosten per oogst. Bij een hennepplantage vanaf 900 planten, zoals bij de derde, vijfde, zesde en zevende oogst, gaat het FPA-rapport uit van € 500,- aan afschrijvingskosten per oogst. De rechtbank acht deze schatting door ter zake deskundigen leidend, tenzij de verdediging kan onderbouwen dat deze schatting niet klopt.
Veroordeelde heeft gesteld dat hij € 50.000,- in de hennepplantage heeft geïnvesteerd. Ter onderbouwing heeft de verdediging afdrukken overgelegd van webpagina’s waarop de nieuwprijs te zien is van artikelen die veroordeelde voor de hennepplantage zou hebben aangeschaft. Uit deze afdrukken blijkt echter niet dat veroordeelde deze artikelen daadwerkelijk en tegen nieuwprijs heeft gekocht. Ook heeft de verdediging hiervan geen andere bewijsstukken overgelegd, bijvoorbeeld kassabonnen of facturen. De rechtbank acht daarom de stelling van veroordeelde dat hij € 50.000,- in de hennepplantage heeft geïnvesteerd onvoldoende onderbouwd en zal bij de berekening van de kosten uitgaan van
€ 200,- respectievelijk € 500,- afschrijvingskosten per oogst.
Overige uitgangspunten
Ten aanzien van de overige factoren die een rol spelen bij het berekenen van de kosten voor veroordeelde, hebben zowel de raadsvrouw als de officier van justitie zich aangesloten bij de uitganspunten daarvoor in het ontnemingsrapport. Het gaat daarbij om de volgende uitgangspunten:
  • aankoopprijs voor stekken: € 4,75 per stek;
  • variabele kosten per plant: € 3,88 per plant.
De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Verdeling van de kosten
De rechtbank is niet gebleken van een mededader bij de eerste twee hennepoogsten. Dit is namens veroordeelde ook niet gesteld. De rechtbank gaat er daarom van uit dat veroordeelde de kosten voor deze hennepoogsten niet heeft gedeeld.
Ten aanzien van de overige geslaagde hennepoogsten hebben zowel de officier van justitie als de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor deze oogsten gelijkelijk is verdeeld tussen veroordeelde en zijn mededaders. Hierbij gelden medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] als mededaders bij de derde en vijfde oogst en medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] als mededader bij de zesde en zevende oogst.
De rechtbank sluit zich hierbij aan.
De kosten voor veroordeelde
Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van de kosten tot de volgende berekening komt:
Eerste en tweede oogst
Totaal aantal planten
530
Kosten veroordeelde
kosten stekjes: € 4,75 x 530
€ 2.517,50
variabele kosten per plant: € 3,88 x 530
€ 2.056,40
knipkosten per plant: € 2,- x 530
€ 1.060.-
afschrijving: € 200,- per oogst x 2
€ 400,-
Derde en vijfde oogst
Totaal aantal planten
1.9
Kosten veroordeelde
kosten stekjes: € 4,75 x 1.900
€ 9.025,- / 3 = € 3.008,33
variabele kosten per plant: € 3,88 x 1.900
€ 7.372.- / 3 = € 2.457,33
knipkosten per plant: € 2,- x 1.900
€ 3.800.- / 3 = € 1.266,67
afschrijving: € 500,- per oogst x 2
€ 1.000,- / 3 = € 333,33
Zesde en zevende oogst
Totaal aantal planten
2.2
Kosten veroordeelde
kosten stekjes: € 4,75 x 2.200
€ 10.450,- / 2 = € 5.225,-
variabele kosten per plant: € 3,88 x 2.200
€ 8.536.- / 2 = € 4.268,-
knipkosten per plant: € 2,- x 2.200
€ 4.400.- / 2 = € 2.200,-
afschrijving: € 500,- per oogst x 2
€ 1.000,- / 2 = € 500,-
Totaal kosten voor veroordeelde
€ 25.292,56
3.2.1.5. Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt
Bruto opbrengst veroordeelde
€ 240.776,33
Kosten voor veroordeelde
€ 25.292,56 minus
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt
€ 215.483,77
3.2.2.
Ten aanzien van de handel in GBL
3.2.2.1 De ontnemingsperiode
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat de periode van 6 april 2020 tot en met 6 oktober 2020 als ontnemingsperiode dient te gelden. De rechtbank heeft in zijn vonnis van 6 juli 2022 ten aanzien van de GBL-verkoop deze periode als pleegperiode bewezen verklaard..
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de ontnemingsperiode ten aanzien van de handel in GBL geen standpunt ingenomen.
De rechtbank stelt vast dat de in het vonnis van 6 juli 2022 bewezenverklaarde pleegperiode van 6 april 2020 tot en met 6 oktober 2020 betrekking heeft op handel in GHB en het voorhanden hebben van crystal meth. De ontnemingsvordering heeft echter betrekking op handel in GBL. Die handel vond plaats binnen het kader van een criminele organisatie, waarvoor de rechtbank een pleegperiode van 1 januari 2019 tot en met 6 oktober 2020 bewezen heeft verklaard. Op grond hiervan stelt de rechtbank als ontnemingsperiode ten aanzien van de handel in GBL de periode van 1 januari 2019 tot en met 6 oktober 2020 vast.
3.2.2.2. Omvang
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat veroordeelde in de ontnemingsperiode 39.680 liter GBL heeft verkocht. Dit baseert zij op onderschepte chatgesprekken die veroordeelde in de periode van 1 april 2020 tot en met 20 oktober 2020 heeft gevoerd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de betreffende chatgesprekken geen betrouwbaar beeld geven van de door hem verkochte GBL. Zo wordt in meerdere gesprekken verwezen naar dezelfde lading GBL, terwijl het Openbaar Ministerie hierbij uitgaat van afzonderlijke ladingen. De notities die zijn aangetroffen in de telefoon van veroordeelde en die hem bij zijn politieverhoor zijn voorgehouden door de politie, geven een betrouwbaarder beeld van de door hem verkochte GBL. Uit deze notities blijkt dat veroordeelde in de ontnemingsperiode 19.720 liter GBL heeft verkocht, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank is van oordeel dat de chatberichten waar het Openbaar Ministerie in de conclusie van eis naar verwijst een onvoldoende duidelijk beeld geven van het aantal liters GBL dat daadwerkelijk door veroordeelde is verkocht. De rechtbank zal daarom het standpunt van de raadsvrouw volgen, en er van uitgaan dat de betreffende notities in de telefoon van veroordeelde administratie van zijn handel in GBL betreft, en dat hieruit volgt dat veroordeelde in de ontnemingsperiode 19.720 GBL heeft verkocht.
3.2.2.3. Bruto opbrengst
Verkoopprijs GBL
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw volgen het ontnemingsrapport in de schatting dat veroordeelde de GBL heeft verkocht voor een verkoopprijs van € 30,- per liter. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Verdeling van de opbrengst
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bruto opbrengst van de door veroordeelde verkochte GBL geheel ten goede is gekomen aan veroordeelde.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de opbrengst van de door veroordeelde verkochte GBL gelijkelijk is verdeeld tussen veroordeelde en een mededader. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij verwezen naar een chatgesprek tussen veroordeelde en de gebruiker van Encrochataccount “ [accountnaam] ”, waaruit zou volgen dat veroordeelde bij de GBL-handel met de gebruiker van dit account heeft samengewerkt.
De rechtbank overweegt hierover dat, hoewel verdachte blijkens voornoemde chats heeft samengewerkt met een persoon achter het account “ [accountnaam] ”, tot nog toe onbekend is gebleven wie deze persoon is. De namens verdachte gestelde verdeling blijkt naar het oordeel van de rechtbank voorts niet uit het door de verdediging aangehaalde chatgesprek. Een dergelijke verdeling van de winst blijkt ook niet uit de notities in de telefoon van veroordeelde aangaande zijn GBL-verkoop, noch uit andere bewijsstukken. De verdediging heeft bijvoorbeeld gesteld noch onderbouwd dat de inkoopkosten voor de GBL ook zouden zijn gedeeld. Nu de rechtbank daarmee niet kan vaststellen hoe groot ieders rol was en hoe een eventuele verdeling was overeengekomen zal de rechtbank de gehele winst, hoofdelijk, aan veroordeelde toerekenen.
Berekening bruto opbrengst voor veroordeelde uit de GBL-handel
Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van de bruto opbrengst voor veroordeelde tot de volgende berekening komt:
Aantal liters verkochte GBL
Verkoopprijs per liter
Bruto opbrengst veroordeelde uit de GBL-handel
19.72
€ 30,-
€ 591.600,-
3.2.2.4. Kosten
Kosten voor inkoop
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde de GBL heeft ingekocht tegen een prijs van € 23,- per liter. Veroordeelde heeft immers bij de rechtbank verklaard dat hij per liter tussen de 6 en 8 euro winst heeft gemaakt, waardoor het aannemelijk is dat de gemiddelde winst per liter 7 euro is geweest. Bij een verkoopprijs van € 30,- per liter betekent dit een inkoopprijs van € 23,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er van moet worden uitgegaan dat veroordeelde de GBL heeft ingekocht tegen een prijs van € 22,- per liter. In chatgesprekken in het dossier over de GBL-handel wordt gesproken over een inkoopprijs van € 20,- per liter. Daar is in het ontnemingsrapport in het voordeel van veroordeelde van afgeweken, door op grond van zijn verklaring een inkoopprijs van € 22,- te hanteren. Een inkoopprijs van € 23,- zou teveel afwijken van de enige objectieve bron, de chatgesprekken, waarin gesproken wordt over een inkoopprijs van € 20,-.
De rechtbank heeft in het ontnemingsrapport noch in het strafdossier chatberichten kunnen vinden die een inkoopprijs van € 20,- kunnen onderbouwen. De rechtbank zal er daarom, op grond van de verklaring van veroordeelde, van uitgaan dat hij bij de inkoop van GBL gemiddeld € 23,- per liter heeft betaald.
Kosten voor niet verkochte GBL
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde meer GBL heeft ingekocht dan hij heeft verkocht. Veroordeelde zou volgens de raadsvrouw 27.070 liter GBL hebben ingekocht, maar hiervan slechts 19.720 liter hebben verkocht. Dit betekent dat de aankoopkosten voor de 7.350 niet verkochte liters GBL van de bruto opbrengst uit GBL-handel dienen te worden afgetrokken.
De officier van justitie is er in conclusie van eis van uitgegaan dat veroordeelde alle GBL die hij heeft aangeschaft, ook heeft verkocht.
De rechtbank overweegt dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, alleen die kosten kunnen worden afgetrokken, die in direct verband staan met de voltooiing van de GBL-verkoop die wederrechtelijk verkregen voordeel heeft opgeleverd
.
Voor de onderhavige zaak betekent dit dat de kosten die veroordeelde heeft gemaakt voor de GBL die hij niet heeft verkocht, niet zullen worden afgetrokken van de opbrengst van de wél verkochte GBL.
Verdeling van de kosten
Zowel de raadsvrouw als de officier van justitie zijn het standpunt toegedaan dat veroordeelde de kosten die zijn gemaakt voor de hiervoor genoemd opbrengst, geheel zelf heeft gedragen. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Berekening kosten voor veroordeelde
Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van de kosten tot de volgende berekening komt:
Aantal liters verkochte GBL
Aankoopprijs per liter
Kosten veroordeelde
19.72
€ 23,-
€ 453.560,-
3.2.2.5. Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit GBL-handel
Bruto opbrengst veroordeelde
€ 591.600,-
Kosten voor veroordeelde
€ 453.560,- minus
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel GBL-handel
€ 138.040,-
3.2.3
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepteelt
€ 215.483,77
Wederrechtelijk verkregen voordeel handel in GBL
€ 138.040,-
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 353.523,77
3.3
Betalingsverplichting
Als basisbedrag voor de betalingsverplichting hanteert de rechtbank het onder 3.2.3 vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel van € 353.523,77.
De raadsvrouw heeft bepleit de betalingsverplichting ten opzichte van dit bedrag te matigen, vanwege de volgende aftrekposten.
3.3.1
Aftrek van een verbeurd verklaard bedrag van € 86.658,07.
In de strafzaak tegen veroordeelde met parketnummer 16/250571-20 heeft de rechtbank op 6 juli 2022 een geldbedrag van € 86.658,07 verbeurd verklaard, omdat met betrekking tot dit geldbedrag het bij dit vonnis onder feit 1 bewezen verklaarde witwassen was begaan. Uit dit vonnis blijkt verder, dat het misdrijf waaruit dit witgewassen geldbedrag afkomstig was, belastingontduiking betrof. Deze belastingontduiking had betrekking op het niet opgeven bij de belasting van contante inkomsten uit de kaashandel van veroordeelde.
De raadsvrouw heeft bepleit dit verbeurd verklaarde bedrag in mindering te brengen op de betalingsverplichting, omdat dit geldbedrag door de verbeurdverklaring reeds aan veroordeelde is ontnomen. Het Openbaar Ministerie heeft zich daar niet tegen verzet.
De rechtbank is van oordeel dat het op 6 juli 2022 verbeurd verklaarde geldbedrag van
€ 86.658,07 niet in mindering dient te worden gebracht op de onderhavige betalingsverplichting. De onderhavige betalingsverplichting heeft immers betrekking op wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt en GBL-handel, terwijl het geldbedrag van € 86.658,07 afkomstig is uit een ander strafbaar feit dat door veroordeelde is gepleegd, te weten belastingontduiking.
3.3.2
Aftrek van een verbeurd verklaard bedrag van € 59.100,-.
In de strafzaak tegen veroordeelde met parketnummer 16/041843-22 heeft de rechtbank op 16 juli 2024 een geldbedrag van € 59.100,- verbeurd verklaard, omdat met betrekking tot dit geldbedrag het bij dit vonnis bewezen verklaarde witwassen was begaan. Uit dit vonnis blijkt verder, dat het misdrijf waaruit dit witgewassen geldbedrag afkomstig was, hennepteelt betrof.
De raadsvrouw heeft bepleit dit verbeurd verklaarde bedrag in mindering te brengen op de betalingsverplichting, omdat dit geldbedrag door de verbeurdverklaring reeds aan veroordeelde is ontnomen. Het Openbaar Ministerie heeft zich daar niet tegen verzet.
De rechtbank is van oordeel dat het op 16 juli 2024 verbeurd verklaarde geldbedrag van
€ 59.100,- inderdaad in mindering dient te worden gebracht op de onderhavige betalingsverplichting, en overweegt daartoe als volgt.
De onderhavige betalingsverplichting heeft onder andere betrekking op wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft verkregen uit hennepteelt. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze hennepteelt ook de hennepteelt omvat waaruit het witgewassen en op 16 juli 2024 verbeurd verklaarde geldbedrag van € 59.100,- afkomstig is. Gelet op het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel en om te voorkomen dat veroordeelde door de combinatie van ontneming en verbeurdverklaring onevenredig zwaar zal worden getroffen, zal de rechtbank het reeds verbeurd verklaarde bedrag van € 59.100,- in mindering brengen op de betalingsverplichting.
3.3.3
Aftrek vanwege media-aandacht
De raadsvrouw heeft bepleit dat veroordeelde door de onderliggende strafzaak maar ook door de behandeling van de onderhavige ontnemingsvordering meermalen negatief in het nieuws is gekomen, waarbij zijn privacy is geschonden. Dit dient een matigende invloed op de betalingsverplichting te hebben, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft hierover geen standpunt ingenomen.
De rechtbank ziet geen reden vanwege de media-aandacht voor deze zaak een bedrag in mindering te brengen op de betalingsverplichting. Deze media-aandacht heeft immers geen invloed gehad op het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.3.4
Aftrek vanwege overschrijding van de redelijke termijn
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde een ontnemingsvordering heeft kunnen verwachten vanaf 12 maart 2021, toen onder veroordeelde conservatoir beslag is gelegd op een groot geldbedrag. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar waarbinnen vonnis dient te worden gewezen, met meer dan anderhalf jaar is overschreden. Gelet op de uitgangspunten van de Hoge Raad dient daardoor een matiging van de betalingsverplichting van 15% te worden toegepast, aldus de raadsvrouw.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn waarbinnen vonnis dient te worden gewezen in dit geval niet is overschreden. Veroordeelde kon vanaf 6 juli 2022, toen er vonnis werd gewezen in de onderliggende strafzaak, een ontnemingsvordering verwachten. Er zijn geen feiten en omstandigheden waardoor hij eerder een ontnemingsvordering heeft kunnen verwachten, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
In artikel 6, eerste lid van het EVRM is het recht van iedere veroordeelde gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist.
Als aanvangsdatum van deze redelijk termijn neemt de rechtbank in dit geval 12 maart 2021. Dit is de datum waarop onder veroordeelde conservatoir beslag is gelegd op onder meer een groot geldbedrag, met als vermelde grondslag de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Als uitgangspunt voor de redelijke termijn geldt dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden. Deze overschrijding dient te leiden tot matiging van de vast te stellen betalingsverplichting met € 5.000,-.
3.3.5
Conclusie
De rechtbank zal de betalingsverplichting ten opzichte van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel matigen met € 64.100,- (€ 59.100,- plus € 5.000,-).
Dit betekent dat de rechtbank de betalingsverplichting zal vaststellen op € 289.423,77
(€ 353.523,77 minus € 64.100,-).

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 353.523,77;
-
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 289.423,77aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de verplichting met betrekking tot een gedeelte van € 138.040,- hoofdelijk wordt opgelegd;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mr. L.C. Michon en mr. J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 december 2024.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict” met rapportnummer RAPP-001 BURGT87.
2.Wanneer in dit vonnis wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 februari 2022 met proces-verbaalnummer 2020327232-Z/A, doorgenummerd pagina 1 tot en met 639, opgemaakt door de politie, Eenheid Midden-Nederland, Districtsrecherche West-Utrecht. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Zie Proces-verbaal van bevindingen, pag. 570 en 571.
4.Zie Proces-verbaal van bevindingen, pag. 193 en 194.
5.Zie Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s. 582 en 583.
6.Zie Proces-verbaal van bevindingen, pag. 570 en 571.
7.Zie Proces-verbaal van bevindingen, pag. 193 en 194.
8.Zie Proces-verbaal van bevindingen, pag. 572.
9.Zie Proces-verbaal van bevindingen, pag. 580.
10.Proces-verbaal bevindingen, pagina 54 en 55.