ECLI:NL:RBMNE:2024:6892

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
16/096857-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvonnis inzake wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepplantage met betrekking tot meerdere oogsten en kostenberekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2024 een ontnemingsvonnis uitgesproken tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepplantage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde samen met mededaders een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 144.514,-. Na aftrek van elektriciteitskosten en andere kosten, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde vastgesteld op € 46.612,77. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor het vonnis met meer dan anderhalf jaar is overschreden, wat heeft geleid tot een matiging van de betalingsverplichting met 10%. De uiteindelijke betalingsverplichting is vastgesteld op € 41.951,49. De rechtbank heeft de grondslag voor de ontnemingsvordering gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 839 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/096857-21 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is voor het eerst aan de orde geweest op de terechtzitting van 2 juli 2024. Op deze zitting heeft het Openbaar Ministerie de conclusie van eis ingediend.
De verdediging heeft op 14 augustus 2024 een conclusie van antwoord ingediend.
Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie op 20 september 2024 een conclusie van repliek ingediend. Op 30 september 2024 heeft de verdediging een conclusie van dupliek ingediend.
De vordering is daarna inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie, mr. I.M.F. Graumans, en van hetgeen veroordeelde en mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
In de conclusie van repliek heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde samen met zijn mededaders een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 144.514,-, waarbij is verzocht dit bedrag geheel aan veroordeelde toe te rekenen.
Ter zitting heeft de officier van justitie dit standpunt in zoverre aangepast dat van het bedrag van € 144.514,- nog elektriciteitskosten van € 27.886,- per geslaagde oogst moeten worden afgetrokken, en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel bij de toerekening daarvan dient te worden gedeeld met mededaders.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld, dat veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 16 juli 2024 van deze rechtbank veroordeeld voor onder meer het volgende strafbare feit:
dat hij in de periode van 1 maart 2019 tot en met 6 december 2019 te Gorinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telkens opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hennep, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Deze veroordeling is de grondslag voor de ontnemingsvordering.
Dit betekent in dit geval, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden geschat welk voordeel veroordeelde heeft genoten vanwege dit strafbare feit (zie artikel 36e, lid 2 en lid 5 Wetboek van Strafrecht).
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten van het strafbare feit en de kosten die tot deze opbrengst hebben geleid, neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1] Dit ontnemingsrapport maakt onderdeel uit van het aan het financieel onderzoek ten grondslag liggende zaaksdossier met de naam 09Kaas20. [2]
3.2.1.
Ontnemingsperiode
Op grond van het veroordelend vonnis jegens veroordeelde van 16 juli 2024 stelt de rechtbank als ontnemingsperiode voor het strafbare feit vast: de periode van 1 maart 2019 tot en met 6 december 2019.
3.2.2.
Omvang
Het aantal oogsten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde in de ontnemingsperiode heeft meewerkt aan drie hennepoogsten, waarbij de eerste oogst gedeeltelijk is mislukt en de tweede oogst geheel is mislukt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde in de ontnemingsperiode heeft meegewerkt aan twee hennepoogsten, waarbij de eerste oogst gedeeltelijk is mislukt en de tweede oogst geheel is mislukt. Aan de derde oogst heeft veroordeelde niet meegewerkt en hij heeft niet meegedeeld in de opbrengst daarvan, aldus de raadsman.
De rechtbank zal er bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van uitgaan dat veroordeelde gedurende de ontnemingsperiode heeft meegewerkt aan drie hennepkweken. De rechtbank baseert zich hierbij op de in het strafdossier opgenomen chatberichten tussen veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] , waaruit blijkt dat veroordeelde in november en december 2019, ten tijde van de derde kweek, nog bij de hennepplantage was betrokken. [3] Nu veroordeelde aan deze derde kweek heeft meegewerkt, gaat de rechtbank er van uit dat hij ook heeft meegedeeld uit de opbrengst daarvan.
Verder zal de rechtbank er van uitgaan, evenals de officier van justitie en de raadsman, dat eerste hennepoogst gedeeltelijk is mislukt en de tweede hennepoogst geheel is mislukt.
Het aantal planten per oogst
In de conclusie van repliek heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er bij de twee (gedeeltelijk) geslaagde oogsten waar veroordeelde aan heeft meegewerkt, sprake was van 1000 geoogste planten.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij de oogsten waar veroordeelde aan heeft meegewerkt, sprake was van 750 geoogste planten.
De rechtbank zal er bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, op grond van de chatberichten in het dossier, van uitgaan dat de eerste en derde oogst 950 planten betroffen. [4]
3.2.3.
Bruto opbrengst
De eerste hennepoogst
Zowel de officier van justitie als de raadsman zijn op grond van chatberichten in het dossier het standpunt toegedaan dat de bruto opbrengst van de eerste, gedeeltelijk mislukte hennepoogst afwijkt van de overige oogsten en € 52.000,- is geweest. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
De overige hennepoogsten
Opbrengst aan hennep per plant
De officier van justitie is bij het berekenen van de opbrengst van de overige oogsten, conform het ontnemingsrapport, uitgegaan van een opbrengst aan hennep per geoogste plant van 28,2 gram. De raadsman heeft hierover geen standpunt ingenomen. De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
De verkoopprijs per kilo
De officier van justitie is op grond van het ontnemingsrapport bij het berekenen van de bruto opbrengst van de overige oogsten uitgegaan van een verkoopprijs per kilo hennep van
€ 4.070,-. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de verkoopprijs bij de overige oogsten. De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
Verdeling van de opbrengst
Zowel de officier van justitie als de raadsman zijn het standpunt toegedaan dat de bruto opbrengst van de oogsten waaraan veroordeelde heeft meegewerkt, gelijkelijk is verdeeld tussen veroordeelde en zijn mededaders [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] .
De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Berekening bruto opbrengst voor veroordeelde
Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van de bruto opbrengst voor veroordeelde tot de volgende berekening komt:
Aantal planten
Geoogste hennep
Bruto opbrengst voor veroordeelde
oogst 1: 950
n.v.t.
€ 52.000,- / 3 = € 17.333,33
oogst 2: 950
nihil
nihil
oogst 3: 950
950 x 28,2 gram = 26,79 kilo
26,79 kilo x € 4.070,- = € 109.035.30
/ 3 = € 36.345,10
Totaal: € 53.678,43
3.2.4.
Kosten
Kosten voor mislukte oogsten
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten die zijn gemaakt voor de tweede, mislukte oogst, dienen te worden afgetrokken van de bruto opbrengst.
De officier van justitie heeft zich daartegen verzet. Het is vaste jurisprudentie dat kosten alleen van de bruto opbrengst kunnen worden afgetrokken, wanneer deze kosten direct hebben geleid tot wederrechtelijk verkregen voordeel, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, in dit geval alleen die kosten kunnen worden afgetrokken die in direct verband staan met de voltooiing van de hennepoogsten die wederrechtelijk verkregen voordeel hebben opgeleverd (vergelijk ECLI:NL:HR:1998:ZD1199)
.
Voor de onderhavige zaak betekent dit dat de kosten die veroordeelde heeft gemaakt voor de tweede oogst, die in het geheel geen voordeel heeft opgeleverd, niet zullen worden afgetrokken van de opbrengst van de wél (deels) geslaagde oogsten.
Kosten voor huisvesting.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, dat er van de bruto opbrengst ook huisvestingskosten moeten worden afgetrokken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van de bruto opbrengst geen huisvestingskosten moeten worden afgetrokken, omdat het pand waarin de wietplantage zich bevond het eigendom was van een van de medeveroordeelden, en door de raadsman niet is onderbouwd waaruit deze huisvestingskosten hebben bestaan.
De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie en de motivering daarvan.
Kosten voor elektriciteit
Zowel de raadsman als de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat van de bruto opbrengst elektriciteitskosten moeten worden afgetrokken.
De rechtbank is van oordeel dat van de bruto opbrengst geen elektriciteitskosten moeten worden afgetrokken. Namens veroordeelde of zijn medeveroordeelden zijn in de ontnemingsprocedure geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij elektriciteitskosten hebben moeten betalen. Verder bevat het strafdossier duidelijke aanwijzingen dat de elektriciteit die voor de hennepplantage is gebruikt, is gestolen. Zo verklaart een medewerker van elektriciteitsnet-beheerder Stedin dat in het pand waarin de hennep werd gekweekt geen elektriciteitsaansluiting was geregistreerd en dat het daarom waarschijnlijk is dat de stroom voor de hennepplantage werd gestolen. [5]
Overige uitgangspunten
Ten aanzien van de overige factoren die een rol spelen bij het berekenen van de kosten voor veroordeelde, heeft de officier van justitie zich aangesloten bij de uitganspunten daarvoor in het ontnemingsrapport. De raadsman heeft daarover geen standpunt ingenomen.
Het gaat daarbij om de volgende uitgangspunten:
  • aankoopprijs voor stekken: € 4,75 per stek;
  • variabele kosten per plant: € 3,88 per plant;
  • knipkosten per plant: € 2,- per plant;
  • afschrijving investeringen: € 500,- per oogst.
De rechtbank sluit zich bij deze uitgangspunten aan.
Verdeling van de kosten
Zowel de raadsman als de officier van justitie zijn het standpunt toegedaan dat de kosten die zijn gemaakt voor het behalen van de onder 3.2.3 genoemde bruto opbrengst, gelijkelijk zijn verdeeld tussen veroordeelde en zijn mededaders [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] .
De rechtbank sluit zich hierbij aan.
De kosten voor veroordeelde
Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van de kosten voor veroordeelde tot de volgende berekening komt:
Eerste en derde oogst
Totaal aantal planten
1.9
Kosten veroordeelde
kosten stekjes: € 4,75 x 1.900
€ 9.025,- / 3 = € 3.008,33
variabele kosten per plant: € 3,88 x 1.900
€ 7.372.- / 3 = € 2.457,33
knipkosten per plant: € 2,- x 1.900
€ 3.800.- / 3 = € 1.266,67
afschrijving: € 500,- per oogst x 2
€ 1.000,- / 3 = € 333,33
Totaal kosten voor veroordeelde

7.065,66
3.2.5.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bruto opbrengst veroordeelde
€ 53.678,43
Kosten voor veroordeelde
€ 7.065,66 minus
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 46.612,77
3.3
Betalingsverplichting
Als basisbedrag voor de betalingsverplichting hanteert de rechtbank het onder 3.2.5 vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel van € 46.612,77.
De raadsman heeft bepleit de betalingsverplichting ten opzichte van dit bedrag te matigen, vanwege de volgende aftrekpost.
3.3.1
Aftrek vanwege overschrijding van de redelijke termijn
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde een ontnemingsvordering heeft kunnen verwachten vanaf 30 maart 2021, toen onder veroordeelde conservatoir beslag is gelegd op een aantal goederen en gelbedragen. Dit betekent dat de redelijke termijn waarbinnen vonnis dient te worden gewezen met meer dan anderhalf jaar is overschreden. Gelet op de uitgangspunten van de Hoge Raad dient daardoor een matiging van de betalingsverplichting van 10% te worden toegepast, aldus de raadsman.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn waarbinnen vonnis dient te worden gewezen in een ontnemingszaak, in dit geval niet is overschreden. Veroordeelde is op 3 juni 2024 in kennis is gesteld van de ontnemingsvordering, en er zijn geen feiten en omstandigheden waardoor hij eerder een ontnemingsvordering heeft kunnen verwachten, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
In artikel 6, eerste lid van het EVRM is het recht van iedere veroordeelde gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist.
Als aanvangsdatum van deze redelijk termijn neemt de rechtbank in dit geval 30 maart 2021. Dit is de datum waarop onder veroordeelde conservatoir beslag is gelegd op een aantal goederen, met als een van de vermelde grondslagen de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Als uitgangspunt voor de redelijke termijn geldt dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden. Deze overschrijding dient te leiden tot matiging van de vast te stellen betalingsverplichting ten opzichte van het wederrechtelijk verkregen voordeel met 10%, te weten € 4.661,28.
3.3.2
Conclusie
De rechtbank zal de betalingsverplichting ten opzichte van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel matigen met € 4.661,28.
Dit betekent dat de rechtbank de betalingsverplichting zal vaststellen op € 41.951,49
(€ 46.612,77 minus € 4.661,28).

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 46.612,77;
-
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 41.951,49 aan de staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 839 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mr. L.C. Michon en mr. J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 december 2024.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict” met rapportnummer RAPP-003 HARTH82.
2.Wanneer in dit vonnis wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 februari 2022 met proces-verbaalnummer 2020327232, doorgenummerd pagina 1 tot en met 639, opgemaakt door de politie, Eenheid Midden-Nederland, Districtsrecherche West- Utrecht . Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Zie proces-verbaal van bevindingen, pag. 590 t/m 593.
4.Zie Proces-verbaal van bevindingen, pag. 572.
5.Zie Proces-verbaal bevindingen, pagina 54 en 55.