Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
3.VOORVRAGEN
4.WAARDERING VAN HET BEWIJS
Het proces-verbaal van bevindingen (tweede gesprek melder [slachtoffer 3] ) van 4 maart 2024, dat, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudt:
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 15 maart 2024, dat, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudt: [9]
modus operandi. Verdachte heeft met ieder van de slachtoffers een afspraak gemaakt voor seks tegen betaling, waarbij het de bedoeling was, zo heeft verdachte ter zitting verklaard, dat medeverdachte [medeverdachte] het geld van de slachtoffers zou “maken” in het portiek van de flat waar de afspraak zou plaatsvinden. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte en hij elkaar steeds zouden kruisen onderweg naar boven, waarna hij de slachtoffers hun geld zou afnemen. Om ervoor te zorgen dat de slachtoffers het geld zouden afgeven, bedreigde hij hen – zo heeft medeverdachte [medeverdachte] bekent – met een (nep)wapen. Volgens alle drie de slachtoffers is het iedere keer precies zo gegaan: zij werden opgewacht in het portiek door verdachte, gingen met verdachte naar boven en kwamen onderweg [medeverdachte] tegen, die hen met een wapen bedreigde en beroofde. Slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] verklaren beiden dat verdachte erbij was toen de medeverdachte hen begon af te persen.
modus operandivan de verdachten en op hetgeen twee slachtoffers verklaren over de aanwezigheid van verdachte ten tijde van de afpersingen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte op dit punt ongeloofwaardig en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist, en daarmee er ook opzet op had, dat medeverdachte [medeverdachte] bij de afpersing gebruik maakte van een (nep)wapen.
5.BEWEZENVERKLARING
6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL
onvoorwaardelijkePIJ-maatregel opleggen. Aan de formele vereisten voor oplegging van een PIJ-maatregel, zoals die volgen uit artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. De bij verdachte vastgestelde stoornissen waren ook aanwezig tijdens het plegen van de delicten, voor die delicten kan een PIJ-maatregel worden opgelegd, het recidiverisico wordt ingeschat als (zeer) hoog en de maatregel kan, vanwege de nog bestaande mogelijkheden op pedagogische ontwikkeling, geacht worden in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. De vraag die vooral voorligt is of verdachte nu een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd moet krijgen, of, bij wijze van tweede kans, opnieuw een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
9.BESLAG
- een geldbedrag van € 100, met goednummer PL0900-MD4R024022-808444;
- een geldbedrag van € 100, met goednummer PL0900-MD4R024022-808446;
- een geldbedrag van € 2.170, met goednummer PL0900-MD4R024022-808445.
10.BENADEELDE PARTIJ
11.VORDERING TENUITVOERLEGGING
12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
13.BESLISSING
verklaarthet onder feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaarthet meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaarthet onder feiten 1, 2 en 3 bewezen verklaarde
strafbaaren kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
tot een jeugddetentie van 210 dagen;
tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
gelast de (juridische) teruggaveaan verdachte van de volgende voorwerpen:
- een geldbedrag van € 100, met goednummer PL0900-MD4R024022-808444;
- een geldbedrag van € 100, met goednummer PL0900-MD4R024022-808446;
- een geldbedrag van € 2.170, met goednummer PL0900-MD4R024022-808445.
- Nu op deze geldbedragen tevens conservatoir beslag ex artikel 94a Sv rust zullen deze geldbedragen feitelijk niet teruggegeven dienen te worden aan verdachte;
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
- veroordeelt verdachte,
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.600 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 16 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij of medeverdachte [medeverdachte] op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;