ECLI:NL:RBMNE:2024:6884

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
16/089874-24 (P), 16/033339-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor afpersingen met bedreiging met een vuurwapen

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van drie afpersingen, gepleegd in vereniging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, geboren in 2004 en gedetineerd, verminderd toerekeningsvatbaar was en paste het jeugdstrafrecht toe. De feiten vonden plaats in Utrecht, waarbij de slachtoffers onder bedreiging met een (nep)vuurwapen gedwongen werden hun geld of telefoon af te geven. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 210 dagen en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De zaak werd behandeld op basis van getuigenverklaringen en proces-verbalen van de politie, waarin de modus operandi van de verdachte en haar medeverdachte werd beschreven. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten, maar sprak haar vrij van het gebruik van een echt vuurwapen. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en de impact van de feiten op de slachtoffers. De benadeelde partij, slachtoffer 1, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank besloot dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/089874-24 (P), 16/033339-22 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] , China,
ingeschreven op het adres van en gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 september 2024 en 3 december 2024. Op laatstgenoemde datum is de zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. N. Harlequin, advocaat te Den Haag, en mr. F.H. Batavier, advocaat van benadeelde partij [slachtoffer 1] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
op 15 februari 2024 te Utrecht samen met een ander [slachtoffer 2] door geweld en/of bedreiging met geweld met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gedwongen tot afgifte van zijn telefoon en/of (de in de inhoud van) zijn portemonnee;
Feit 2:
op 3 maart 2024 te Utrecht samen met een ander [slachtoffer 3] door geweld en/of bedreiging met geweld met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag (€ 500);
Feit 3:
op 15 maart 2024 te Utrecht samen met een ander [slachtoffer 1] door geweld en/of bedreiging met geweld met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag (€ 600).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de drie ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Daarbij stelt zij zich op het standpunt dat niet is vast komen te staan dat het wapen waarmee is gedreigd een echt vuurwapen was. Zij vordert dan ook bewezen te verklaren dat met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is gedreigd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten, gelet op de grotendeels bekennende verklaring van verdachte, bewezen kunnen worden verklaard. De raadsvrouw heeft alleen partiële vrijspraak bepleit van het richten en/of tonen van een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp. Verdachte wist volgens de raadsvrouw ook niet dat bij de beroving van de slachtoffers een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp zou worden gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 december 2024, die, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudt:
Het was een gezamenlijk idee. Ik heb accounts op [website] .com gemaakt, genaamd [accountnaam 1 verdachte] en [accountnaam 2 verdachte] . Ik gebruikte de naam [fakenaam verdachte] . Ik had contact met de mannen en liet ze naar het adres [adres] in [woonplaats] komen. Daar haalde ik ze op in het portiek en ging ik met hen naar boven. [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) stond boven te wachten. Het is drie keer gebeurd.
2. Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] van 25 maart 2024, dat, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudt: [2]
Mijn ex-vriendin [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) maakte de afspraken met die personen via de website [website] voor een seksdate voor geld. Als die personen dan zouden komen, zou ik het geld afnemen. Op 15 februari 2024 ging het vrij simpel. [verdachte] ging naar beneden die persoon ophalen ik wachtte op de derde verdieping en wanneer ze tussen de eerste en tweede verdieping waren nam ik het over van [verdachte] . We zouden elkaar daar kruisen. Ik zou de man tegenhouden, zodat hij niet naar beneden kon gaan. Ik zei dan: geef me het geld of give me the money. De laatste keer was de opbrengst 600 euro en de andere twee keren 500. De laatste keer (de rechtbank begrijpt: op 15 maart 2024) was het duwen en trekken.
3. Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] van 16 april 2024, dat, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudt: [3]
Ik heb een alarmpistool gebruikt bij de delicten waarvan ik word verdacht.
4. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 15 maart 2024, dat, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudt: [4]
De vrouw met wie ik een afspraak had heb ik ontmoet op [website] .com. Haar accountnaam was [accountnaam 1 verdachte] . Wij spraken af op 15 februari 2024 in [woonplaats] , aan de [straat] of zoiets. Ik liep naar haar toe en wij zeiden gedag. Wij liepen naar binnen. Er kwam een jongen de trap op en hij botste tegen haar aan. Hij liet een vuurwapen zien. Hij vroeg om mijn portemonnee en telefoon. Ik liep naar achter en zei dat ik dat niet wilde geven. Hij zei: ''Geeft mij je geld. Ik wil je portemonnee zien''. Ik heb hem een mobiele telefoon gegeven, een Samsung S7.
5. Het proces-verbaal van bevindingen (gesprek melder [slachtoffer 3] ) van 3 maart 2024, dat, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudt: [5]
Op 3 maart 2024 uur kregen wij de melding om te gaan naar [adres] . Aldaar zou een man zijn beroofd van zijn spullen. Wij verbalisanten hoorden de melder het volgende verklaren:
- Dat hij een afspraak had met een dame genaamd [fakenaam verdachte] ;
- Dat hij met [fakenaam verdachte] zou afspreken op de [adres] ;
- Dat hij in het portiek van het gebouw op de [adres] [fakenaam verdachte] al zag;
- Dat hij samen met [fakenaam verdachte] naar de woning wilde gaan;
- Dat toen hij in het trappenhuis liep een man onder een andere trap vandaan zag
komen;
- Dat de man gedreigd had dat hij zijn geld moest afgeven;
- Dat de man hierop een vuurwapen liet zien;
- Dat de man toen het vuurwapen net onder zijn linker ribben tegen zijn lijf
aandrukte;
- Dat hij de man toen zijn geld uit mijn rechter achter broekzak heb gegeven;
- Dat hij hoorde dat [fakenaam verdachte] toen zei “Hij heeft sowieso nog meer geld, hij moet meer
hebben.”
6.
Het proces-verbaal van bevindingen (tweede gesprek melder [slachtoffer 3] ) van 4 maart 2024, dat, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudt:
[slachtoffer 3] verklaarde met [fakenaam verdachte] contact te hebben gehad via de website [website] .com (de rechtbank begrijpt: [website] .com). [6] Na het inloggen op het account van [slachtoffer 3] op [website] .com zagen we dat er bij een gesprek geen foto meer zichtbaar was van het account [accountnaam 1 verdachte] . Dit betrof het gesprek met [fakenaam verdachte] . [7] [slachtoffer 3] verklaarde dat hij 500 euro aan de overvaller heeft afgegeven. [8]
7.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 15 maart 2024, dat, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudt: [9]
Op datingsite [website] .com heb ik contact gekregen met ' [accountnaam 2 verdachte] '. Ze vroeg al vrij snel of ik kwam blijven slapen en dat zij 600 euro wilde hebben. Zij stuurde ook vrij snel een adres: [adres] te [woonplaats] . We hadden op vrijdag 15 maart 2024 afgesproken. Ik had een kaart mee met daarin het contante geld van 600 euro. Ik belde aan bij nummer [huisnummer] en zag dat de deur openging. Ik kan de persoon die de deur opendeed omschrijven als een mooi opgemaakte Aziatische vrouw. Als je de portiekdeur binnenkomt, zie je direct het trappenhuis. Wij zijn tenminste een verdieping omhoog gelopen. Op een gegeven moment kwam er een man aangelopen. De man pakte mij ongeveer bij mijn schouders beet en duwde mij tegen het raam. Hierna ontstond er een worsteling. Ik zag dat hij in zijn sweatpants greep nabij zijn kruis. Ik zag dat er een vuurwapen tevoorschijn kwam. Ik zag dat hij het vuurwapen op mij richtte. Ik pakte de kaart uit mijn rugtas met daarin het contante geld en overhandigde deze aan hem. Ik zag dat de vrouw tijdens de worsteling nog heel even is gebleven.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
Het gebruik van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
De rechtbank stelt voorop dat, voor de bewezenverklaring van medeplegen op het punt van het wapen, niet noodzakelijk is dat verdachte precies wist hoe of met welk geweld [medeverdachte] de slachtoffers zou bedreigen. Voldoende is dat zij wist dat (bedreiging met) geweld zou (kunnen) worden gebruikt om de slachtoffers hun geld afhandig te maken. [10] Verdachte had samen met de medeverdachte het plan bedacht om de mannen van hun geld te beroven. Zij wist dat het afhandig maken van geld gepaard zou (kunnen) gaan met (bedreiging met) geweld. Reeds daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook zelf opzet had op (bedreiging met) geweld bedoeld om de mannen hun geld af te kunnen nemen.
De rechtbank acht bovendien de verklaring van verdachte dat zij niet aanwezig was bij de daadwerkelijke afpersingen en niet wist dat medeverdachte [medeverdachte] bij de afpersingen een op een vuurwapen gelijk voorwerp gebruikte, ongeloofwaardig.
Vaststaat dat de verdachten gezamenlijk het plan hebben gemaakt om de slachtoffers geld afhandig te maken. De drie afpersingen zijn alle verlopen via een vaste
modus operandi. Verdachte heeft met ieder van de slachtoffers een afspraak gemaakt voor seks tegen betaling, waarbij het de bedoeling was, zo heeft verdachte ter zitting verklaard, dat medeverdachte [medeverdachte] het geld van de slachtoffers zou “maken” in het portiek van de flat waar de afspraak zou plaatsvinden. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte en hij elkaar steeds zouden kruisen onderweg naar boven, waarna hij de slachtoffers hun geld zou afnemen. Om ervoor te zorgen dat de slachtoffers het geld zouden afgeven, bedreigde hij hen – zo heeft medeverdachte [medeverdachte] bekent – met een (nep)wapen. Volgens alle drie de slachtoffers is het iedere keer precies zo gegaan: zij werden opgewacht in het portiek door verdachte, gingen met verdachte naar boven en kwamen onderweg [medeverdachte] tegen, die hen met een wapen bedreigde en beroofde. Slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] verklaren beiden dat verdachte erbij was toen de medeverdachte hen begon af te persen.
Gelet op de vaste
modus operandivan de verdachten en op hetgeen twee slachtoffers verklaren over de aanwezigheid van verdachte ten tijde van de afpersingen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte op dit punt ongeloofwaardig en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist, en daarmee er ook opzet op had, dat medeverdachte [medeverdachte] bij de afpersing gebruik maakte van een (nep)wapen.
De rechtbank zal dan ook het dreigen met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ten aanzien van verdachte bewezen verklaren.
Partiële vrijspraak van het gebruik van een vuurwapen
Het dossier bevat geen bewijs dat een echt vuurwapen is gebruikt bij de drie afpersingen. Van dat deel van de tenlasteleggingen wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
Partiële vrijspraak van de afpersing van (de inhoud van) de portemonnee bij feit 1
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het dwingen tot afgifte van de inhoud van een portemonnee bij feit 1. Uit het dossier valt niet met voldoende zekerheid op te maken dat slachtoffer [slachtoffer 2] op de in de tenlastelegging omschreven wijze gedwongen is tot afgifte van de inhoud van zijn portemonnee, terwijl hij zelf verklaard heeft dat alleen zijn telefoon is afgenomen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 15 februari 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (merk: Samsung) die geheel aan die [slachtoffer 2] toebehoorde door- via het account “ [accountnaam 1 verdachte] ” op [website] .com met die [slachtoffer 2] een afspraak te maken,- vervolgens die [slachtoffer 2] te ontmoeten in het portiek van de woning gelegen aan de [adres] ,- vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 2] te tonen, en- vervolgens tegen die [slachtoffer 2] te zeggen "Geef mij je geld. Ik wil je portemonnee zien";
Feit 2:op 3 maart 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van € 500, dat geheel aan die [slachtoffer 3] toebehoorde door- via het account “ [accountnaam 1 verdachte] ” op [website] .com met die [slachtoffer 3] een afspraak te maken,- vervolgens die [slachtoffer 3] te ontmoeten in het portiek van de woning gelegen aan de [adres] ,- vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 3] te richten, en
- vervolgens tegen die [slachtoffer 3] te zeggen "Geef mij je geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Feit 3:op 15 maart 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal € 600) dat geheel aan die [slachtoffer 1] toebehoorde door- via het account “ [accountnaam 2 verdachte] ” op [website] .com met die [slachtoffer 1] een afspraak te maken,- vervolgens die [slachtoffer 1] te ontmoeten in het portiek van de woning gelegen aan de [adres] ,- vervolgens die [slachtoffer 1] tegen het lichaam te duwen, waardoor een worsteling is ontstaan, en- vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] te richten.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feiten 1, 2 en 3
: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit en gevorderd verdachte 277 dagen jeugddetentie op te leggen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie dat verdachte (onvoorwaardelijk) geplaatst wordt in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel).
8.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging heeft toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. De verdediging heeft bepleit geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, ook met het oog op het jonge dochtertje van verdachte. Alle behandelingen die verdachte nodig heeft kan zij ook buiten het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel krijgen. Dat verdachte nu is gerecidiveerd tegen het einde van haar voorwaardelijke PIJ-maatregel, duidt er op dat zij in het voorwaardelijk kader niet de juiste behandeling heeft gekregen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan drie ernstige feiten, waaraan telkens een vooropgezet plan voorafging. Zij heeft in nauw overleg met haar medeverdachte drie keer een man naar een portiek gelokt met een valse belofte van intimiteit, waarna die mannen met, naar zij dachten, een pistool gedwongen werden hun geld of hun telefoon af te geven. Het behoeft geen toelichting dat dit grote indruk gemaakt zal hebben op deze mannen en hun vertrouwen in de medemens zal zijn beschadigd. In zijn slachtofferverklaring heeft de heer [slachtoffer 1] dit ook treffend onder woorden gebracht. Naast het persoonlijke leed van de slachtoffers zijn het ook dit soort feiten die het wantrouwen in de samenleving als geheel voeden. Verdachte heeft, gelet op de tijd tussen de delicten, alle tijd gehad om na te denken over de consequenties van haar handelen, maar desondanks toch nog twee keer eenzelfde delict gepleegd. Het heeft er daarmee alle schijn van dat het enkel het ingrijpen van de politie is geweest dat meer van zulke feiten heeft voorkomen.
8.3.2
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de persoon van verdachte, zoals die naar voren komt uit:
- het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 oktober 2024;
- de Pro Justitia-rapportages door psychiater E. van Dienst, onder supervisie van psychiater M.D. van Ekeren, en psycholoog R.C. Norp van 1 respectievelijk 7 augustus 2024;
- het rapport van Reclassering Nederland van 12 september 2024;
- de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van voornoemde R.C. Norp en mw. M. Ooiman, reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland.
De justitiële documentatie
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie volgt dat verdachte al twee keer eerder is veroordeeld voor vermogensfeiten, waaronder (laatstelijk) een soortgelijk feit, namelijk een straatroof met geweld. Voor onder meer die straatroof heeft zij bij onherroepelijk vonnis van 22 juli 2022 een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd gekregen, waarvan de proeftijd nog liep toen verdachte de delicten van deze zaak pleegde.
De Pro Justitia-rapportages
De psychiater en de psycholoog hebben beiden geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en een stoornis in cannabisgebruik die in remissie is. Beide deskundigen maken ook melding van hechtingsproblematiek. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de delicten. Verdachte heeft verklaard die delicten niet te hebben gepleegd voor het geld, maar omdat zij medeverdachte, die haar ex-vriend en de vader van haar dochtertje van, destijds, 6 maanden oud was, wilde terugwinnen. Verdachte had er alles voor over om een gezin te vormen met hem en dacht dat hij hierdoor weer verliefd op haar zou worden. Beide rapporteurs achten dit passend bij de borderline problematiek, waarbij iemand tot het uiterste gaat om maar niet verlaten te worden. Verdachte was zich ervan bewust dat zij in een voorwaardelijke PIJ-maatregel liep en een baby had, maar dat weerhield haar er niet van de feiten te plegen. Zij adviseren verdachte de feiten verminderd toe te rekenen. De psychiater schat de kans op recidive met geweld in als zeer hoog. De psycholoog spreekt van een hoog risico.
De rapporteurs zijn het er verder over eens dat de ontwikkeling van verdachte achterblijft bij wat op basis van haar kalenderleeftijd zou mogen worden verwacht. Ook zien zij nog (beperkte) mogelijkheden om de ontwikkeling van verdachte bij te sturen via een langdurig klinisch pedagogisch traject. Om die redenen adviseren de rapporteurs, hoewel daarvoor ook contra-indicaties zijn, toepassing van het jeugdstrafrecht. Binnen het jeugdstrafrecht achten de rapporteurs een intensievere begeleiding en behandeling noodzakelijk dan verdachte tot nu toe heeft gehad. Verdachte is gerecidiveerd tijdens een voorwaardelijke PIJ-maatregel en heeft het laatste delict gepleegd op dezelfde dag dat zij een rondetafelgesprek had gehad met haar begeleiders en behandelaars. Ook gelet op het hoge recidiverisico resteert als interventie nog slechts een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, aldus de psychiater. Na toepassing van de PIJ-wegingslijst komt de psycholoog tot hetzelfde advies.
Ter zitting heeft de psycholoog nog toegelicht dat bij het advies om jeugdstrafrecht toe te passen de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte doorslaggevend is geweest. Wat betreft het onvoorwaardelijke karakter van de geadviseerde PIJ-maatregel heeft de psycholoog toegelicht dat de gepleegde recidive tijdens de voorwaardelijke PIJ-maatregel laat zien dat een intensievere begeleiding noodzakelijk is. Volgens haar zijn er in het voorwaardelijk kader geen aangewezen behandelingen ‘gemist’. Er is ingezet op de hechtingsproblematiek, maar desondanks heeft die zich doorontwikkeld tot de persoonlijkheidsstoornis die er nu is. Verdachte werkte mee aan de ingezette behandeling en begeleiding en boekte (ogenschijnlijk) vooruitgang. Ondertussen manipuleerde ze echter haar omgeving (verzwijgen, liegen, bedriegen), waardoor er een aangepaster beeld voor de mensen om haar heen ontstond dan hoe verdachte er werkelijk voor stond. Er was voor haar behandelaars en begeleiders dan ook geen aanleiding om te denken dat de ingezette behandeling niet aansloeg.
Het rapport van de reclassering
Ook de reclassering acht een intensieve klinische behandeling noodzakelijk. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog en lijkt niet te kunnen worden verminderd via ambulante behandeling. De reclassering laat in het midden of op verdachte het jeugdstrafrecht van toepassing zou moeten zijn. Indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht zijn dat verdachte ingebed is in een steunend gezin en dat pedagogische beïnvloeding nog mogelijk lijkt. Ook gedijt zij goed in de structuur van een Justitiële Jeugdinrichting (JJI). Indicaties tegen zijn de justitiële voorgeschiedenis van verdachte, haar psychopathie en haar berekenende handelen bij het plegen van deze delicten.
8.3.3
Toepassing jeugdstrafrecht
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte volgens het jeugdstrafrecht moet worden berecht, stelt de rechtbank voorop dat, gelet op haar leeftijd, het volwassenenstrafrecht het uitgangspunt is. Er zijn ook indicaties dat verdachte volgens het volwassenenstrafrecht zou moeten worden berecht, zoals het feit dat de eerdere voorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende resultaat heeft gehad en het planmatige karakter van haar delicten. Bij die stand van zaken ligt toepassing van het jeugdstrafrecht niet voor de hand. Desondanks ziet de rechtbank, met de Pro Justitia-rapporteurs, in de sociaal-emotionele ontwikkeling van de verdachte reden om haar toch via het jeugdstrafrecht te berechten. Verdachte wordt beoordeeld qua ontwikkeling wezenlijk jonger te zijn dan haar kalenderleeftijd en lijkt ook nog ontvankelijk voor pedagogische interventies, waarbij het feit dat zij gesteund wordt door en in belangrijke mate nog afhankelijk is van haar ouders positief meeweegt. De rechtbank hecht er, gelet op de problematiek van verdachte, aan de pedagogische mogelijkheden uit te putten zolang die er nog zijn.
8.3.4
De oplegging van straf en maatregel
Jeugddetentie
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-richtlijnen voor minderjarigen. Voor afpersing als hier aan de orde geldt één maand jeugddetentie als uitgangspunt per feit. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten dusdanig ernstig zijn dat niet volstaan kan worden met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte deze feiten heeft gepleegd in nauwe samenwerking met een ander en dat daarvoor telkens een duidelijk plan was gemaakt. Ook het gebruik van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp moet leiden tot een hogere straf, net als het feit dat verdachte eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het advies van de rapporteurs om verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen, welk advies de rechtbank overneemt. Dit alles afwegend legt de rechtbank verdachte zeven maanden jeugddetentie op, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank komt daarmee tot een (iets) lagere straf dan door de officier geëist.
PIJ-maatregel
Daarnaast zal de rechtbank verdachte een
onvoorwaardelijkePIJ-maatregel opleggen. Aan de formele vereisten voor oplegging van een PIJ-maatregel, zoals die volgen uit artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. De bij verdachte vastgestelde stoornissen waren ook aanwezig tijdens het plegen van de delicten, voor die delicten kan een PIJ-maatregel worden opgelegd, het recidiverisico wordt ingeschat als (zeer) hoog en de maatregel kan, vanwege de nog bestaande mogelijkheden op pedagogische ontwikkeling, geacht worden in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. De vraag die vooral voorligt is of verdachte nu een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd moet krijgen, of, bij wijze van tweede kans, opnieuw een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Uit het feit dat verdachte deze feiten gepleegd heeft terwijl zij al sinds april 2023 begeleid en behandeld werd in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, volgt dat dat voorwaardelijke, ambulante karakter onvoldoende effect heeft gehad. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, trekt de rechtbank daaruit niet de conclusie dat verdachte dan niet de juiste behandelingen zou hebben gekregen. Uit de rapportages volgt dat verdachte op zichzelf heeft meegewerkt aan de behandelingen. Door haar omgeving te manipuleren, wekte verdachte echter de indruk dat zij vooruitgang had geboekt die in werkelijkheid niet aan de orde was. Nota bene op de dag van het (afsluitende) rondetafelgesprek heeft verdachte het laatste feit pleegde. Verdachte heeft dus, ondanks de gevolgde behandelingen en de ingezette begeleiding, terwijl zij zich bewust was van de proeftijd waarin liep, ruimte gezien om deze feiten te plegen. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestaande kader onvoldoende intensief was en dat een strenger kader nodig is. Het standpunt dat er binnen het voorwaardelijk kader behandelingen zijn ‘gemist’ die voor verdachte verschil zouden hebben gemaakt, is ook niet concreet geworden. De rechtbank begrijpt uit de PJ rapporten veeleer dat de problematiek van verdachte hardnekkiger is en intensievere klinische behandeling vergt dan eerder werd aangenomen. De rechtbank wil aannemen dat vooral sprake is van onvermogen om de juiste hulp te vragen en opening van zaken te geven, maar ook dat illustreert de noodzaak van een intensievere behandeling dan tot nu toe in plaats van aangepaste voortzetting.
De rechtbank acht dan ook, met de deskundigen, oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk. De rechtbank ziet de consequenties die die maatregel voor verdachte en haar dochtertje zal hebben. Vanwege de hardnekkige problematiek en het (zeer) hoge recidiverisico wegen die consequenties, hoe schrijnend ook, onvoldoende zwaar om verdachte niet de maatregel op te leggen die de rechtbank noodzakelijk acht voor haar ontwikkeling en om recidive zoveel mogelijk te voorkomen.
De PIJ-maatregel geldt voor een termijn van drie jaren. Na twee jaren eindigt de maatregel van rechtswege voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd op de wijze zoals bedoeld in artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank stelt vast dat de maatregel is opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daarom kan de maatregel verlengd worden, telkens met ten hoogste twee jaren en tot een maximum van zeven jaren, als bedoeld in artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering.

9.BESLAG

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen waarover nog geen beslissing is genomen:
  • een geldbedrag van € 100, met goednummer PL0900-MD4R024022-808444;
  • een geldbedrag van € 100, met goednummer PL0900-MD4R024022-808446;
  • een geldbedrag van € 2.170, met goednummer PL0900-MD4R024022-808445.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie toegelicht dat op de geldbedragen (van in totaal € 2.370) twee vormen van beslag rusten: een regulier beslag op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en een conservatoir beslag op grond van artikel 94a Sv. Daarnaast is een telefoon in beslag genomen, maar daarvan is reeds beslist dat die zal worden teruggegeven. De officier van justitie heeft gevorderd een bedrag van € 400 verbeurd te verklaren als opbrengst voor verdachte van de gepleegde feiten en het restant aan haar terug te geven. De verdediging heeft zich niet verzet tegen verbeurdverklaring van € 400 met teruggave van het restant.
De rechtbank dient te beslissen op het op grond van artikel 94 gelegde beslag, maar beslist niet over het op grond van artikel 94a Sv gelegde beslag. Dat laatste beslag blijft dus op de inbeslaggenomen goederen rusten. Evenmin zal de rechtbank oordelen over de inbeslaggenomen telefoon, omdat daarvan reeds beslist is dat die zal worden teruggegeven.
Op grond van de verklaringen van [medeverdachte] en verdachte in het dossier acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte inderdaad een bedrag van € 400 heeft verkregen uit de gepleegde feiten. Normaal gesproken zou dat aanleiding zijn dat bedrag verbeurd te verklaren, maar in dit geval is door een benadeelde partij een vordering ingediend die deels neerkomt op teruggave van het hem afgenomen geld. Die vordering is hoger dan het verbeurd te verklaren bedrag. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het door verdachte verkregen voordeel uit het strafbare feit al teniet gedaan doordat zij, zoals hierna zal worden besproken, die schade van de benadeelde partij zal moeten vergoeden. De rechtbank zal dan ook geen verbeurdverklaring opleggen, maar (juridisch) teruggave van het gehele in beslag genomen bedrag aan verdachte gelasten. Hierbij verdient opmerking dat verdachte de geldbedragen feitelijk niet terug zal krijgen, omdat er nog conservatoir beslag rust op deze goederen.

10.BENADEELDE PARTIJ

De heer [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van in totaal € 2.600. Dit bedrag bestaat uit € 600 aan materiële schade, namelijk het van hem afgenomen contante geld, en uit € 2.000 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft verzocht de toe te kennen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en daarnaast de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De benadeelde partij heeft toegelicht dat hij door het bij de afpersing gebruikte geweld nog lange tijd last heeft gehad van zijn hoofd, schouder, knie en pols. Voor de pijn aan zijn schouder heeft hij fysiotherapie moeten ondergaan; desondanks heeft hij bij bepaalde bewegingen nog steeds last. Hiernaast is de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon aangetast: hij heeft toegelicht dat de bedreiging met een, naar hij dacht, vuurwapen grote impact op hem heeft gehad. De eerste weken na de afpersing is hij amper zijn huis uit gekomen, sindsdien kijkt hij wantrouwender naar de samenleving. Het lukt hem niet meer om te ontspannen en hij is prikkelbaar in het contact.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de materiële schade kan worden toegewezen. De immateriële schade is niet met stukken onderbouwd maar de normschending is dusdanig ernstig dat ook zonder stukken aangenomen kan worden dat sprake is van een aantasting in de persoon. Op basis van het vonnis inzake medeverdachte [medeverdachte] en de schadevergoedingen in vergelijkbare zaken acht de officier een vergoeding van € 1.000 billijk.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht toekenning van een bedrag van € 1.600 aan schadevergoeding redelijk.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De € 600 aan materiële schadevergoeding kan, als een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit, worden toegewezen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de benadeelde partij ook recht heeft op immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen waarvoor hij medische hulp heeft moeten zoeken, en daarnaast is voldoende aannemelijk dat ook sprake is geweest van een aantasting in zijn persoon op andere wijze. De benadeelde partij is slachtoffer geworden van een ernstig feit, dat grote impact op hem heeft gehad en hem wekenlang aan huis heeft gekluisterd. Blijkens zijn slachtofferverklaring heeft dat ook nu nog een negatieve weerslag op zijn leven. De aard en ernst van de normschending maken dat ook zonder nader bewijs van het psychisch leed een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Voor het lichamelijke en psychische leed tezamen acht de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, een bedrag van € 1.000 aan schadevergoeding billijk waarbij rekening is gehouden met de gevolgen die het strafbare feit voor de benadeelde partij heeft gehad. Over het in totaal toegekende bedrag van € 1.600 zal de wettelijke rente worden toegewezen. Daarnaast zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd met gijzeling voor het geval de verdachte haar betalingsverplichting niet nakomt. De gijzeling bij niet nakoming van de betalingsverplichting acht de rechtbank aangewezen, omdat uit het dossier blijkt dat verdachte verdiencapaciteit had en over spaargeld beschikte.
Hiermee wijst de rechtbank minder toe dan de benadeelde partij heeft gevorderd. In het meerdere zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat hij dat deel van zijn vordering, desgewenst, kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de toegewezen schade hoofdelijk aansprakelijk met medeverdachte [medeverdachte] , die voor dezelfde feiten veroordeeld is. Dat betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 22 juli 2022 (parketnummer 16-033339-22) is aan verdachte onder andere een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, waarbij als voorwaarde is gesteld dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, gelet op de vordering van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in de hoofdzaak.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, omdat verdachte een nieuwe kans moet krijgen binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen verklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat ze voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Omdat verdachte echter in de hoofdzaak al veroordeeld wordt tot een (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel, zal de rechtbank de gevorderde tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke PIJ-maatregel afwijzen.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
-
verklaarthet onder feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
-
verklaarthet meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
-
verklaarthet onder feiten 1, 2 en 3 bewezen verklaarde
strafbaaren kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte
tot een jeugddetentie van 210 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte
tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
Beslag
-
gelast de (juridische) teruggaveaan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • een geldbedrag van € 100, met goednummer PL0900-MD4R024022-808444;
  • een geldbedrag van € 100, met goednummer PL0900-MD4R024022-808446;
  • een geldbedrag van € 2.170, met goednummer PL0900-MD4R024022-808445.
  • Nu op deze geldbedragen tevens conservatoir beslag ex artikel 94a Sv rust zullen deze geldbedragen feitelijk niet teruggegeven dienen te worden aan verdachte;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte,
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.600 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 16 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij of medeverdachte [medeverdachte] op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer16/033339-22
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, mrs. J.O. Zuurmond en T.M. Sanders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.W. Hekker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 december 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.zij op of omstreeks 15 februari 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (merk: Samsung)
en/of portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan die [slachtoffer 2] en/of een derde toebehoorde(n) door
- via het account “ [accountnaam 1 verdachte] ” en/of “ [accountnaam 3 verdachte] ” op [website] .com met die [slachtoffer 2]
een afspraak te maken,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] te ontmoeten in het portiek van de woning gelegen aan
de [adres] ,
- ( vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
op die [slachtoffer 2] te richten en/of aan die [slachtoffer 2] te tonen, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen "Geef mij je geld. Ik wil je portemonnee
zien";
2.zij op of omstreeks 3 maart 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal €500),
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 3] en/of een derde
toebehoorde(n) door
- via het account “ [accountnaam 1 verdachte] ” op [website] .com met die [slachtoffer 3] een afspraak te
maken,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 3] te ontmoeten in het portiek van de woning gelegen aan de
[adres] ,
- ( vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
op die [slachtoffer 3] te richten en/of aan die [slachtoffer 3] te tonen, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 3] te zeggen "Geef mij je geld", althans woorden van
gelijke aard en/of strekking;
3.zij op of omstreeks 15 maart 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal
€600), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een
derde toebehoorde(n)
door
- via het account “ [accountnaam 2 verdachte] ” op [website] .com met die [slachtoffer 1] een afspraak te
maken,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] te ontmoeten in het portiek van de woning gelegen aan
de [adres] ,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] (met kracht) tegen het lichaam te duwen, waardoor een
worsteling is ontstaan, en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
op die [slachtoffer 1] te richten en/of aan die [slachtoffer 1] te tonen;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 juni 2024, genummerd 240304.1508.09762, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 395. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 56 en verder.
3.Pagina 339 en verder.
4.Pagina 56 en verder.
5.Pagina 14 en verder.
6.Pagina 19.
7.Pagina 20.
8.Pagina 19.
9.Pagina 72 en verder.
10.HR 10 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5713.