In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van Stichting Diervriendelijk Nederland tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar Wob-verzoek beoordeeld. Het verzoek, ingediend op 27 mei 2020, betreft documenten die samenhangen met handhavingsverzoeken van de stichting. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft het verzoek gedeeltelijk afgewezen met een besluit van 15 februari 2022. Na bezwaar heeft de minister op 20 juli 2023 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de eerdere afwijzing in stand gelaten. De rechtbank behandelt het beroep op 15 oktober 2024, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig zijn.
De rechtbank onderzoekt of de minister zorgvuldig heeft gezocht naar documenten en of er meer documenten onder hem berusten. De minister kan niet meer reconstrueren hoe de zoekslag is uitgevoerd, omdat de medewerker die de zoekslag heeft gedaan niet meer in dienst is. De rechtbank concludeert echter dat de zoekslag niet onzorgvuldig is geweest, gezien de documenten die zijn gevonden. De rechtbank is van mening dat de minister beter inzichtelijk moet maken hoe de zoekslag is uitgevoerd, maar ziet geen reden om aan te nemen dat er meer documenten zijn die niet zijn gevonden.
De rechtbank oordeelt dat de minister de namen van de indieners van handhavingsverzoeken niet openbaar hoeft te maken, omdat dit de bereidheid van burgers om meldingen te doen kan beïnvloeden. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,- voor eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de minister tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten van eiseres.