ECLI:NL:RBMNE:2024:6856

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/4473
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag om aanvulling van oudergegevens met Oeigoerse schrijfwijze in de Basisregistratie Personen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 20 november 2024, wordt het beroep van eiser, een Oeigoer afkomstig uit China, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om aanvulling van zijn oudergegevens in de Basisregistratie Personen (Brp) beoordeeld. Eiser had op 9 november 2022 een verzoek ingediend om zijn persoonsgegevens aan te vullen met de Oeigoerse schrijfwijze van de naam van zijn vader. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht had deze aanvraag afgewezen met een besluit op 17 februari 2023, en het bestreden besluit van 1 augustus 2023 bevestigde deze afwijzing. Eiser stelde dat het college had moeten toetsen aan het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, aangezien hij meende dat de Chinese schrijfwijze van zijn naam door de Chinese autoriteiten was opgedrongen en dat dit in strijd was met de mensenrechten. De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen hoger document had overgelegd dat zijn stelling onderbouwde en dat de verklaring die hij in 2017 had afgelegd, onder ede, niet kon worden genegeerd. De rechtbank concludeerde dat het college niet verplicht was om de oudergegevens in de Brp op te nemen, omdat de overgelegde documenten niet van voldoende waarde waren. Eiser had ook andere mogelijkheden om zijn achternaam te wijzigen, en de rechtbank oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kon slagen, omdat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met die van zijn broer. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, wat betekende dat de naam van eisers vader niet als Oeigoerse schrijfwijze in de Brp werd opgenomen, en eiser kreeg geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4473

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, het college
(gemachtigden: mr. E.E. Boone-Tange en M. Houtzager).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om aanvulling van zijn oudergegevens in de Basisregistratie personen (Brp).
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 17 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is het college hierbij gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Eiser is een Oeigoer, afkomstig uit China. Op 24 juli 2017 is hij op basis van een verklaring onder ede en een mededeling ex artikel 2.17 van de Wet basisregistratie personen (Wbp) in de Brp van de gemeente Vlagtwedde opgenomen als [eiser] (Chinese schrijfwijze), geboren op [geboortedatum] 1987 met de Chinese nationaliteit. Bij besluit van 9 juni 2023 is eiser onder deze naam genaturaliseerd tot Nederlander.
Op 9 november 2022 heeft eiser een verzoek ingediend bij het college om zijn persoonsgegevens aan te vullen met zijn oudergegevens. Eiser heeft daartoe een verklaring onder ede als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder e, van de Wbp afgelegd. Eiser heeft verklaard dat de geslachtsnaam van zijn vader [geslachtsnaam 1] (Oeigoerse schrijfwijze) luidt. Daarbij heeft eiser zijn (eigen) Chinese identiteitskaart overgelegd, geldig van 25 april 2007 tot 25 april 2017.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 2.8, tweede lid, van de Wbp worden gegevens over de burgerlijke staat (waaronder vallen gegevens over de ouders) indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan ontleend aan:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand; Bij gebreke daarvan aan:
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan; of
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; Bij gebreke daarvan aan:
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld; En bij gebreke daarvan aan:
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wbp worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, alsmede artikel 2.8, derde lid, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Moest het college de oudergegevens opnemen op grond van de door eiser afgelegde verklaring onder ede?5. Het is vaste rechtspraak dat voorop staat dat de gegevens in de Brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8, tweede lid, van de Wbp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de Brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 mei 2022 [1] moet voor wijziging van geregistreerde gegevens beoordeeld worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de Brp gewijzigd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit in dit geval ook te gelden omdat het gaat om een verzoek om aanvulling van oudergegevens en meer in het bijzonder om aanvulling van de gegevens van de vader, en de achternaam van de vader veelal bepalend is voor de achternaam van een kind. Eiser heeft ter zitting ook verklaard dat hij in vervolg op dit verzoek zijn eigen achternaam wil wijzigen conform de gestelde achternaam van zijn vader.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen “hoger” document heeft overgelegd. De door hem afgelegde verklaring over de achternaam van zijn vader is van dezelfde orde als de afgelegde verklaring waarmee hijzelf op 24 juli 2017 in de Brp is opgenomen. Eisers stelling dat de verklaring in 2017 is afgelegd in het kader van zijn asielprocedure en dat dit een reden is om daar niet langer vanuit te gaan, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft destijds een verklaring onder ede afgelegd en had ook op dat moment kunnen verklaren dat de schrijfwijze van zijn naam ‘ [geslachtsnaam 1] ’ moest zijn. Dat heeft hij niet gedaan. Dat hij op dat moment niet kon overzien wat de gevolgen daarvan zouden zijn, kan zo zijn, maar maakt niet dat de verklaring onder ede die hij nu heeft afgelegd als van hogere orde moet worden aangemerkt. Het standpunt van het college dat aan de overgelegde Chinese identiteitskaart in dit kader geen waarde toekomt, omdat het geen officieel brondocument is, is door eiser niet weersproken. Alleen hierom al heeft het college de oudergegevens niet in de Brp op hoeven nemen.
5. Gezien het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of buiten redelijke twijfel uit het overgelegde brondocument volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Hetzelfde geldt voor de vraag of de Nederlandse openbare orde (artikel 2.10, tweede lid, van de Wbp) zich verzet tegen het in afwijking van artikel 10:19 van het BW erkennen van de rechtsgeldigheid van ‘ [geslachtsnaam 1] ’ als de naam van de vader van eiser, en de vraag of in dat kader een belangenafweging gemaakt moet worden.
Moest het college toetsen aan het evenredigheidsbeginsel?
6. Eiser voert aan dat het college had moeten toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. In China is op grote schaal sprake van mensenrechtenschendingen van Oeigoeren. De Chinese schrijfwijze van de naam is door de Chinese autoriteiten opgedrongen. Door eisers verzoek af te wijzen, gaat het college – weliswaar onbewust – mee in de assimilatiepolitiek van China. Het Chinese namenrecht is in strijd met de mensenrechten en dit is een gerechtvaardigde reden om juist niet van het Chinese namenrecht uit te gaan. Evident is dat de wetgever bij de totstandkoming van de formele wet niet heeft voorzien in een situatie als de onderhavige waarin niet kan worden uitgegaan van de betrouwbaarheid en rechtmatigheid van de wetgeving van de betreffende nationaliteit. In de wetsgeschiedenis wordt hierover niets gezegd. Gelet op de belangen van eiser (traumatisch verleden en de wens om dezelfde, correcte achternaam te hebben als zijn broer) en het gebrek aan belang bij de Nederlandse overheid staat het (onduidelijke) doel dat het college wenst te bereiken in een onevenredige verhouding tot de gevolgen die eiser als gevolg daarvan ondervindt.
7. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor eisers standpunt en met hem meevoelt, is zij toch van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het onevenredig is om vast te houden aan de rangorde van documenten zoals de wet in formele zin, de Wbp, deze voorschrijft. Los van de vraag of het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet gepasseerd kan worden omdat sprake is van onvoorziene niet in de wet verdisconteerde omstandigheden, is toepassing van artikel 2.8, tweede lid, van de Wbp naar het oordeel van de rechtbank niet zozeer in strijd met de evenredigheid dat dit artikel buiten toepassing moet worden gelaten. Daarvoor is met name van belang dat eiser andere mogelijkheden heeft gehad om zijn achternaam formeel te wijzigen, en er – zoals ook ter zitting besproken – ook nu nog mogelijkheden zijn om zijn naam te wijzigen, waarin een ander toetsingskader van toepassing is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
8. Eiser doet tot slot een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij voert aan dat zijn broer in de gemeente Nissewaard wel zijn naam heeft kunnen wijzigen van [geslachtsnaam 2] naar [geslachtsnaam 1] . De rechtbank overweegt hierover dat op de zitting duidelijk is geworden dat het niet om een vergelijkbaar geval gaat, omdat de (gestelde) broer van eiser in een andere procedure om naamswijziging vroeg. De (gestelde) broer van eiser heeft bij de eerste inschrijving in de Brp kenbaar gemaakt dat de schrijfwijze van zijn eigen achternaam – anders dan hoe hij door de IND was geregistreerd bij binnenkomst in Nederland – [geslachtsnaam 1] moest zijn in plaats van [geslachtsnaam 2] . Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan alleen daarom al niet slagen.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naam van eisers vader niet als [geslachtsnaam 1] in de Brp wordt opgenomen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.