Eiser is een Oeigoer, afkomstig uit China. Op 24 juli 2017 is hij op basis van een verklaring onder ede en een mededeling ex artikel 2.17 van de Wet basisregistratie personen (Wbp) in de Brp van de gemeente Vlagtwedde opgenomen als [eiser] (Chinese schrijfwijze), geboren op [geboortedatum] 1987 met de Chinese nationaliteit. Bij besluit van 9 juni 2023 is eiser onder deze naam genaturaliseerd tot Nederlander.
Op 9 november 2022 heeft eiser een verzoek ingediend bij het college om zijn persoonsgegevens aan te vullen met zijn oudergegevens. Eiser heeft daartoe een verklaring onder ede als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder e, van de Wbp afgelegd. Eiser heeft verklaard dat de geslachtsnaam van zijn vader [geslachtsnaam 1] (Oeigoerse schrijfwijze) luidt. Daarbij heeft eiser zijn (eigen) Chinese identiteitskaart overgelegd, geldig van 25 april 2007 tot 25 april 2017.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 2.8, tweede lid, van de Wbp worden gegevens over de burgerlijke staat (waaronder vallen gegevens over de ouders) indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan ontleend aan:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand; Bij gebreke daarvan aan:
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan; of
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; Bij gebreke daarvan aan:
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld; En bij gebreke daarvan aan:
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wbp worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, alsmede artikel 2.8, derde lid, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Moest het college de oudergegevens opnemen op grond van de door eiser afgelegde verklaring onder ede?5. Het is vaste rechtspraak dat voorop staat dat de gegevens in de Brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8, tweede lid, van de Wbp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de Brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 mei 2022moet voor wijziging van geregistreerde gegevens beoordeeld worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de Brp gewijzigd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit in dit geval ook te gelden omdat het gaat om een verzoek om aanvulling van oudergegevens en meer in het bijzonder om aanvulling van de gegevens van de vader, en de achternaam van de vader veelal bepalend is voor de achternaam van een kind. Eiser heeft ter zitting ook verklaard dat hij in vervolg op dit verzoek zijn eigen achternaam wil wijzigen conform de gestelde achternaam van zijn vader.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen “hoger” document heeft overgelegd. De door hem afgelegde verklaring over de achternaam van zijn vader is van dezelfde orde als de afgelegde verklaring waarmee hijzelf op 24 juli 2017 in de Brp is opgenomen. Eisers stelling dat de verklaring in 2017 is afgelegd in het kader van zijn asielprocedure en dat dit een reden is om daar niet langer vanuit te gaan, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft destijds een verklaring onder ede afgelegd en had ook op dat moment kunnen verklaren dat de schrijfwijze van zijn naam ‘ [geslachtsnaam 1] ’ moest zijn. Dat heeft hij niet gedaan. Dat hij op dat moment niet kon overzien wat de gevolgen daarvan zouden zijn, kan zo zijn, maar maakt niet dat de verklaring onder ede die hij nu heeft afgelegd als van hogere orde moet worden aangemerkt. Het standpunt van het college dat aan de overgelegde Chinese identiteitskaart in dit kader geen waarde toekomt, omdat het geen officieel brondocument is, is door eiser niet weersproken. Alleen hierom al heeft het college de oudergegevens niet in de Brp op hoeven nemen.
5. Gezien het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of buiten redelijke twijfel uit het overgelegde brondocument volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Hetzelfde geldt voor de vraag of de Nederlandse openbare orde (artikel 2.10, tweede lid, van de Wbp) zich verzet tegen het in afwijking van artikel 10:19 van het BW erkennen van de rechtsgeldigheid van ‘ [geslachtsnaam 1] ’ als de naam van de vader van eiser, en de vraag of in dat kader een belangenafweging gemaakt moet worden.
7. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor eisers standpunt en met hem meevoelt, is zij toch van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het onevenredig is om vast te houden aan de rangorde van documenten zoals de wet in formele zin, de Wbp, deze voorschrijft. Los van de vraag of het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet gepasseerd kan worden omdat sprake is van onvoorziene niet in de wet verdisconteerde omstandigheden, is toepassing van artikel 2.8, tweede lid, van de Wbp naar het oordeel van de rechtbank niet zozeer in strijd met de evenredigheid dat dit artikel buiten toepassing moet worden gelaten. Daarvoor is met name van belang dat eiser andere mogelijkheden heeft gehad om zijn achternaam formeel te wijzigen, en er – zoals ook ter zitting besproken – ook nu nog mogelijkheden zijn om zijn naam te wijzigen, waarin een ander toetsingskader van toepassing is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel