ECLI:NL:RBMNE:2024:6820

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/1522
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het evenement in Utrecht en de beoordeling van de rechtsgeldigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2024 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die is verleend voor het evenement '[naam 1]', dat op 17 en 18 juni 2023 heeft plaatsgevonden in Utrecht. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders voldoende heeft gemotiveerd dat de vergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De late aanvraag en vergunningverlening zijn geen reden om de vergunning te weigeren, en het college heeft de betrokken belangen adequaat in kaart gebracht. Het beroep van de eisers, de Utrechtse Bomenstichting en de Utrechtse stichting tegen Geluidsoverlast, is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers procesbelang hebben, maar dat de vergunningverlening rechtmatig was. De rechtbank heeft ook de argumenten van eisers over geluidsoverlast en de belangenafweging van het college beoordeeld, en geconcludeerd dat het college in redelijkheid tot vergunningverlening heeft kunnen besluiten. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en de omgevingsvergunning in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2024 in de zaak tussen

Utrechtse Bomenstichting,

Utrechtse stichting tegen Geluidsoverlast,
beide uit Utrecht, eisers
(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. N.J. van Polanen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende] B.V.uit [vestigingsplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. M. Diepenhorst).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de omgevingsvergunning die het college heeft verleend voor het evenement ‘ [naam 1] ’. Dit evenement vond op 17 en 18 juni 2023 plaats in [locatie] in Utrecht. Dit evenement wordt jaarlijks georganiseerd. Op 15 en 16 juni 2024 heeft het opnieuw plaatsgevonden.
1.1.
Het college heeft de vergunning op 22 mei 2023 verleend. Eisers en een omwonende hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft op 3 oktober 2023 op dit bezwaar beslist door het besluit van 22 mei 2023 te herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. De omwonende en de vergunninghouder hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Eisers hebben tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
1.2.
Tijdens die beroepsprocedure heeft het college het besluit van 3 oktober 2023 herzien door de bezwaren van eisers en de omwonende alsnog ongegrond te verklaren en de verleende omgevingsvergunning in stand te laten, onder aanvulling van de motivering. Dit nieuwe besluit, gedateerd op 21 februari 2024, wordt hierna aangeduid als ‘het bestreden besluit’.
1.3.
De vergunninghouder heeft na de vaststelling van het bestreden besluit zijn beroep ingetrokken. Op 17 mei 2024 heeft de rechtbank het beroep van de omwonende tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. [1] Tegen die uitspraak is door de omwonende hoger beroep ingesteld.
1.4.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers wel beroep ingesteld. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank dit beroep van eisers.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Namens eisers is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door deskundige [A] van het Bouwfysisch Adviesbureau [naam 2] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder zijn [B] en de gemachtigde verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Procesbelang
3. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het college een omgevingsvergunning heeft mogen verlenen voor het festival [naam 1] , dat plaatsvond in juni 2023. Hoewel het festival inmiddels al heeft plaatsgevonden, kan een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de verleende vergunning, inclusief de totstandkoming daarvan en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken, van belang zijn voor toekomstige aanvragen om een vergunning en de toetsing daarvan. Tussen partijen is ook niet in discussie dat sprake is van een jaarlijks terugkerend evenement. Daarom hebben eisers procesbelang bij hun beroep.
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
4.1.
Bij de besluitvorming over de aanvraag van de vergunninghouder heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de rechtbank de beslissing van het college om de omgevingsvergunning te verlenen, terughoudend toetst. De vraag die de rechtbank daarbij beantwoordt, is of het college in redelijkheid tot vergunningverlening heeft kunnen besluiten. Daarvoor geldt dat het college de aspecten van een goede ruimtelijke ordening in de besluitvorming moet betrekken en dat een belangenafweging moet worden gemaakt.
De procedure: late aanvraag en vergunningverlening
5. Eisers wijzen erop dat de vergunning vlak voor de datum van het geplande evenement is verleend. Het besluit op bezwaar is daardoor mosterd na de maaltijd. Eisers menen dat de gemeente en vergunninghouder dit bewust doen om het bezwaarmakers daarmee onmogelijk te maken van hun rechtsmiddelen gebruik te maken op een manier waarop hun inhoudelijke argumenten ertoe doen. Als een voorlopige voorziening wordt gevraagd, wordt zo ook de voorzieningenrechter enkele dagen voor het evenement voor het blok gezet. Volgens eisers is er geen enkele reden om de aanvraag met bijlagen niet al eerder in te dienen. Bijvoorbeeld zodra de kaartverkoop van het evenement begint. Dat is een jaar voor de datum van het evenement. Ook zijn de stukken die met de aanvraag worden meegestuurd elk jaar vrijwel gelijk en is voor de aanvraag niet relevant welke artiesten worden gecontracteerd.
5.1.
De rechtbank begrijpt dat deze werkwijze, met als gevolg een zeer late besluitvorming, vervelend is voor eisers, omdat zij daardoor onder grote tijdsdruk komen te staan om juridische stappen tegen de vergunning te ondernemen. Maar er bestaat geen wettelijke bepaling die verplicht eerder een aanvraag in te dienen dan is gebeurd. Het handelen van het college heeft geen inbreuk gemaakt op het recht op rechtsbescherming van eisers. Hoewel het primaire besluit enkele weken vóór aanvang van het evenement is genomen, heeft dat geen afbreuk gedaan aan de wettelijke mogelijkheden voor eisers om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Het evenement ving weliswaar aan tijdens de bezwaartermijn, maar hangende een bezwaarprocedure kan altijd een verzoek om voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank worden ingediend, met als doel het besluit te laten toetsen en eventueel te laten schorsen.
5.2.
Er is ook geen reden om aan te nemen dat het college eisers van hun rechtsmiddelen wil afhouden of dat het college en de vergunninghouder bij de rechtbank toestemming voor het evenement willen afdwingen. Dit wordt ook bevestigd door de uiteenzetting op de zitting door vergunninghouder en het college waarom een veel eerdere aanvraag en besluitvorming praktisch niet goed mogelijk is. De vergunninghouder heeft uitgelegd dat hij afhankelijk is van de beschikbaarheid van de vele diensten (politie, brandweer, GHOR) met wie moet worden samengewerkt. Begin januari wordt de evenementenkalender door de gemeente opgesteld en het heeft dan pas zin de vergunning aan te vragen. Na ontvangst van de aanvraag moet het college daarop beslissen. Daar moeten verschillende gemeentelijke diensten worden betrokken. Dat kost hoe dan ook tijd. De rechtbank kan deze toelichting volgen.
5.3.
Het college heeft hieraan toegevoegd dat ook als een late aanvraag onwenselijk is, dit geen wettelijke weigeringsgrond oplevert. De late aanvraag kan dus geen reden zijn voor het college om niet tot vergunningverlening over te gaan.
5.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geluid
6. Het bestreden besluit is een omgevingsvergunning voor het afwijken van de ter plaatse geldende beheersverordening ‘Dichterswijk, Kanaleneiland, Transwijk’. Het college heeft de omgevingsvergunning voor afwijking van de beheersverordening verleend op grond van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Met het besluit van 5 juni 2023 is ook een evenementenvergunning verleend. Daarin zijn onder meer voorschriften opgenomen ter voorkoming van onaanvaardbare geluidsoverlast. Die voorschriften zijn gebaseerd op artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel geluidsnormen bij buitenevenementen (de Beleidsregel). Volgens de voorschriften van de omgevingsvergunning moet de vergunninghouder zich houden aan de voorwaarden genoemd in deze evenementenvergunning.
6.1.
Eisers voeren over het geluidsaspect verschillende gronden aan. Zij stellen dat het college op verkeerde wijze toepassing heeft gegeven aan de Beleidsregel.
6.2.
Op de zitting heeft het college erop gewezen dat de Beleidsregel nog van toepassing is tot het einde van het jaar 2024. Vanaf 1 januari 2025 zullen nieuwe regels gelden. Dit nieuwe beleid is neergelegd in de ‘Nadere regel evenementen gemeente Utrecht’, en meer specifiek hoofdstuk 2 daarvan: ‘Geluidsnormen en tijden versterkt geluid buitenevenementen’. [2] Op basis van dit nieuwe beleid zullen op een andere wijze voorschriften worden gesteld omtrent geluid bij buitenevenementen. Dit betekent dat bij de besluitvorming voor het evenement in 2025 geen toepassing meer zal worden gegeven aan de Beleidsregel, maar aan dit nieuwe beleid.
6.3.
Eisers hebben op de zitting verklaard bekend te zijn met het nieuwe beleid en het feit dat dit nieuwe beleid, in plaats van de Beleidsregel, zal worden toegepast bij toekomstige besluitvorming. Eisers stellen toch nog belang te hebben bij een beoordeling van de toepassing van de Beleidsregel, omdat het nieuwe beleid wel onderdelen bevat die vergelijkbaar zijn met de Beleidsregel.
6.4.
De rechtbank neemt voor de beoordeling als uitgangspunt dat het belang bij een beoordeling van een beroepsgrond ontbreekt als het bestreden besluit is uitgewerkt. Nu het bestreden besluit ziet op een evenement dat in 2023 heeft plaatsgevonden, is dit het geval. Op dit uitgangspunt kan echter uitzondering worden gemaakt als sprake zal zijn van toekomstige besluitvorming waarbij het inhoudelijke oordeel over het bestreden besluit kan worden betrokken. In dit geval is wel aannemelijk dat toekomstige besluitvorming zal plaatsvinden. Het evenement vindt jaarlijks plaatst. Het heeft in 2024 opnieuw plaatsgevonden en is ook voor 2025 geagendeerd. Maar in de besluitvorming voor 2025 zal geen toepassing meer worden gegeven aan de Beleidsregel. Een inhoudelijk oordeel over de toepassing van de beleidsregel in de vergunning voor 2023 zal daarom niet worden betrokken in de besluitvorming voor 2025.
6.5.
Omdat het bestreden besluit niet is gebaseerd op het nieuwe beleid, kan de rechtbank dit nieuwe beleid niet inhoudelijk beoordelen. De vraag of het nieuwe beleid onderdelen bevat die vergelijkbaar zijn met de Beleidsregel, kan niet worden beoordeeld in deze procedure. Dit zal zo nodig aan de orde kunnen worden gesteld bij besluitvorming op basis van het nieuwe beleid.
6.6.
De stelling van het college dat eisers hun procesbelang hebben verloren, is onjuist. De vraag of eisers procesbelang hebben, ziet op het beroep als geheel en wordt niet per grond beoordeeld. Eisers hebben meer gronden aangevoerd en hebben bij de beoordeling van sommige gronden nog steeds belang.
6.7.
De rechtbank stelt vast dat eisers geen belang hebben bij een oordeel over de toepassing van de beleidsregel in de vergunning voor 2023. De daarmee verband houdende beroepsgronden zal de rechtbank daarom onbesproken laten.
Dieren
7. Eisers stellen dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het evenement voor de in het park aanwezige dieren. Ter onderbouwing van deze stelling wijzen eisers op twee aspecten.
7.1.
Allereerst stellen eisers dat de natuurtoets uit 2020, die aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd, verouderd is. Eisers hebben echter geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht voor twijfel aan de representativiteit van het onderzoek. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college dit onderzoek niet aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
7.2.
Ten tweede stellen eisers dat onduidelijk is door wie en op welke wijze de broedvogelcontrole is uitgevoerd. Met het verweerschrift heeft het college het rapport van de broedvogelcontrole overgelegd. Op de zitting hebben eisers aangegeven dat dit rapport geen aanleiding geeft voor verdere opmerkingen. Eisers hebben daarmee niets naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dit rapport of aan de inhoud van dit rapport. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college dit onderzoek niet aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
7.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
De belangenafweging
8. Eisers voeren aan dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat het college alle daarbij betrokken belangen tegen elkaar heeft afgewogen. Eisers stellen dat maar een heel beperkt deel van de bevolking van Utrecht met het evenement wordt bediend. Dit gaat ten koste van de belangen van derden, zoals de bezoekers van het park en de kinderboerderij, van een nabijgelegen verzorgingshuis en van lokale ondernemers.
8.1.
Het college wijst op het evenementenbeleid, waarin [locatie] als een evenementenlocatie is aangewezen. Verder is op de zitting toegelicht dat het evenement [naam 1] zich richt op bewoners uit Utrecht en de regio en een programmering heeft dat zowel gericht is op kinderen als volwassenen. De speeltuin in het park is inderdaad gedurende het evenement gesloten. Tegelijk is sprake van een tweedaags evenement, waarbij de tweede dag de familiedag is waar kinderen ook welkom zijn. Het nabijgelegen verzorgingshuis en lokale ondernemers worden beschermd door de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. Eisers hebben niet gesteld waar die voorschriften te kort schieten, waarbij het dan ook nog een belang zou moeten betreffen waarvoor tenminste één van de eisers ook opkomt. Het gaat hier dus om een algemene, niet onderbouwde stelling van eisers.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging die het college heeft gemaakt niet onredelijk is. Uit de toelichting van het college blijkt dat alle relevante belangen zijn betrokken en inzichtelijk zijn afgewogen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het evenement niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat belangenafweging die het college heeft gemaakt niet onredelijk is. Het college heeft daarom kunnen afwijken van de beheersverordening en de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen.
10. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 17 mei 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3144.
2.Gemeenteblad 2024, 299382.