ECLI:NL:RBMNE:2024:6818

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
11334213 \ UE VERZ 24-302
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanzegvergoeding en terugbetaling studiekosten in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en de stichting [verweerster]. [Verzoeker] was werkzaam als leerkrachtondersteuner bij [verweerster] van 1 augustus 2023 tot 1 augustus 2024. De arbeidsovereenkomst is niet verlengd, en [verzoeker] verzoekt om betaling van een aanzegvergoeding, omdat [verweerster] hem niet tijdig schriftelijk heeft geïnformeerd over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, zoals vereist door artikel 7:668 BW. Daarnaast verzoekt [verzoeker] om te bepalen dat hij geen studiekosten hoeft terug te betalen aan [verweerster].

De kantonrechter oordeelt dat [verweerster] inderdaad een aanzegvergoeding verschuldigd is aan [verzoeker], omdat de aanzegverplichting niet is nageleefd. De hoogte van de aanzegvergoeding wordt echter beperkt tot het salaris van één maand, zoals bepaald in artikel 7:668 BW.

Daarnaast oordeelt de kantonrechter dat [verzoeker] de studiekosten moet terugbetalen aan [verweerster], omdat hij een aanbod tot verlenging van de arbeidsovereenkomst heeft afgeslagen. De kantonrechter concludeert dat de voorwaarden voor de terugbetalingsverplichting zijn vervuld, en dat [verzoeker] de studiekosten van € 4.688,38 netto aan [verweerster] moet terugbetalen. De proceskosten worden toegewezen aan beide partijen, waarbij [verweerster] deels in het ongelijk is gesteld in het verzoek en [verzoeker] in het ongelijk is gesteld in het tegenverzoek.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11334213 \ UE VERZ 24-302
Beschikking van 16 december 2024
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. J.W. Menkveld,
tegen
de stichting [verweerster],
te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. A. Yandere.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties 1 tot en met 3 van [verzoeker] , door de griffie van de rechtbank ontvangen op 30 september 2024;
  • het verweerschrift en zelfstandig tegenverzoek met producties 1 tot en met 8 van [verweerster] ;
  • de aanvullende productie 4 van [verzoeker] ;
  • de mondelinge behandeling van 18 november 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling was [verzoeker] in persoon aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde. Namens [verweerster] waren aanwezig de heer [A] (schoolleider) en mevrouw [B] (adviseur HR), bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij mr. Menkveld gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. Partijen hebben op elkaar kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord.
1.3.
Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter medegedeeld dat er een beschikking zal worden gewezen.
2. De kern van de zaak
[verzoeker] is van 1 augustus 2023 tot 1 augustus 2024 leerkrachtondersteuner geweest bij [verweerster] . Ook hebben partijen een scholingsovereenkomst gesloten. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is niet verlengd. Hij verzoekt in deze procedure om betaling van de aanzegvergoeding en om te bepalen dat hij aan [verweerster] geen studiekosten hoeft terug te betalen. [verweerster] verzoekt om terugbetaling van die studiekosten.
De kantonrechter komt hierna tot het oordeel dat [verweerster] een aanzegvergoeding is verschuldigd aan [verzoeker] en dat [verzoeker] de studiekosten aan [verweerster] moet terugbetalen.

3.De beoordeling

De aanzegvergoeding is aan [verzoeker] verschuldigd, maar wordt beperkt in haar omvang
3.1.
Het gaat in deze zaak eerst om de vraag of [verweerster] moet worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1 sub a BW. [verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de verplichting op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan.
3.2.
[verzoeker] heeft recht op toekenning van de aanzegvergoeding. Op grond van artikel 7:668 lid 1 sub a BW had [verweerster] de verplichting om [verzoeker] uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigde, schriftelijk te informeren over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Als erkend staat vast dat [verweerster] [verzoeker] niet schriftelijk heeft geïnformeerd; er is in die periode enkel mondeling met elkaar gesproken over een verlenging en dat heeft niet geleid tot voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Hierbij kan in het midden blijven of [verweerster] uiterlijk één maand (op grond van artikel 7:668 lid 1 sub a BW) of uiterlijk twee maanden (op grond van artikel 3.3 lid 2 van de toepasselijke cao PO) voor het einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd [verzoeker] had moeten informeren. Zijn arbeidsovereenkomst met [verweerster] is namelijk niet per 1 augustus 2024 verlengd en de aanzegging daarvan had uiterlijk 30 juni 2024 moeten plaatsvinden. Dat is niet gebeurd, zodat beide termijnen niet zijn gehaald. Dit betekent dat [verweerster] de aanzegverplichting heeft geschonden en dus gehouden is om een aanzegvergoeding te betalen aan [verzoeker] .
3.3.
De kantonrechter ziet geen reden om aan te nemen dat de hoogte van de aanzegvergoeding hoger is dan de maximale vergoeding die in artikel 7:668 lid 3 BW is bepaald (te weten een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand). Voor zover [verzoeker] heeft bedoeld te stellen dat deze vergoeding hoger is, omdat de aanzegtermijn in de cao PO langer is (twee maanden in plaats van één), wordt hij daar niet in gevolgd. Zoals [verzoeker] zelf stelt en ook blijkt uit artikel 3.3 van de cao PO, is de regeling in de cao een uitwerking van de aanzegverplichting, die gelet op de schoolvakanties ook begrijpelijk is. Het is daarmee geen uitwerking van de hoogte van de aanzegvergoeding.
3.4.
De hoogte van de aanzegvergoeding kan op grond van artikel 7:668 lid 3 BW naar rato worden beperkt wanneer een werkgever alsnog voldoet aan de aanzegverplichting. Daarvan is hier sprake. [verweerster] heeft op 17 juli 2024 aan [verzoeker] een e-mailbericht verzonden, waarin onder meer staat:
“(…) Jij geeft aan dat er geen sprake is van opzegging en dat het contract van rechtswege eindigt. Je hebt inderdaad een tijdelijk contract tot 1 augustus as. Op basis van het tijdelijke contract hebben wij, [C (voornaam)] en ik een gesprek met jou gehad dat wij jouw dienstverband met ons graag willen voortzetten en wij jouw 3 treden extra willen geven om uiteindelijk in maximum van schaal 7 bezoldigd te worden. Jij hebt toen aangegeven niet akkoord te gaan met het aanbod, aangezien je elders een beter aanbod hebt gehad. Je gaf aan het heel erg naar je zin te hebben bij [verweerster] en ook graag wil blijven alleen niet op basis van het aanbod dat we jou gedaan hebben. Een paar dagen erna heb jij contact gehad met de heer [D] , bestuurder [verweerster] , of hij jou geen beter aanbod kon doen. De [D] heeft toen aangegeven bij het aanbod te blijven omdat we dat niet kunnen verantwoorden naar anderen toe maar jou graag wil behouden voor [verweerster] . (…).”De maatstaf voor de beoordeling van de vraag of er schriftelijk is aangezegd, is dat het voor werknemer ( [verzoeker] ) voldoende duidelijk moet zijn geweest dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet. Met deze alinea in het e-mailbericht heeft [verweerster] aan de door de wet beoogde duidelijkheid voldaan en was die duidelijkheid er voor [verzoeker] op 17 juli 2024. De aanzegvergoeding is daarom verschuldigd over de periode van 1 juli 2024 tot 17 juli 2024 en moet worden berekend met als uitgangspunt het salaris van schaal 7, trede 9, zoals overeengekomen in de arbeidsovereenkomst van 5 juni 2023.
[verzoeker] moet aan [verweerster] de studiekosten terugbetalen
3.5.
[verzoeker] heeft gedurende zijn dienstverband met [verweerster] zijn studie Deeltijd [.] voortgezet. Vanwege die studie hebben partijen (naast de arbeidsovereenkomst) ook een scholingsovereenkomst met elkaar gesloten. In artikel 3 van de scholingsovereenkomst is een terugbetalingsverplichting opgenomen, en de voorwaarden waaronder deze terugbetalingsverplichting ontstaat:
3. Terugbetalingsverplichting
1. De werknemer betaalt de volledige studiekosten van de afgelopen drie jaar terug in
de volgende situaties:
● de werknemer neemt zelf ontslag neemt voordat de studie met goed gevolg is
beëindigd;
● de werknemer wordt door eigen schuld ontslagen voordat de studie met goed
gevolg is beëindigd;
● de werknemer slaat een aanbod voor een verlengde arbeidsovereenkomst af
voordat de studie met goed gevolg is beëindigd; of
● de werknemer maakt de studie niet af als gevolg van omstandigheden die aan
de werknemer te wijten zijn.
(…).”
3.6.
Partijen discussiëren alleen over de vraag of de derde bullitpoint van toepassing is, in het bijzonder over de wijze waarop de arbeidsovereenkomst tot een eind is gekomen. [verzoeker] stelt dat er aan hem geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangeboden, terwijl dat op grond van de cao PO verplicht was voor [verweerster] . Hij meent dat er daardoor geen correct aanbod tot verlenging is gedaan in de zin van de derde bullitpoint, althans dat hij een aanbod van [verweerster] mocht afwijzen, omdat het aanbod niet overeenkwam met de cao PO. De kantonrechter begrijpt dat [verzoeker] hiermee heeft bedoeld te stellen dat in ieder geval de werking van de derde bullitpoint niet is ingetreden. Dit is een te vergaande uitleg van de bepaling. In de derde bullitpoint wordt geen verband gelegd met de contractduur van de verlenging. Er staat niet dat het aanbod moet inhouden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ook is er geen enkel verband gelegd met de cao PO. Het gaat ook te ver om dat verband te leggen, aangezien in de bepaling alleen staat vermeld dat er een aanbod voor een verlengde arbeidsovereenkomst moet zijn gedaan. [verzoeker] heeft dat ook niet op een andere manier kunnen begrijpen. Tussen partijen staat vervolgens vast dat er een aanbod voor verlenging van de arbeidsovereenkomst is gedaan. [verzoeker] wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling. Bovendien is niet gebleken dat er een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangeboden, zoals [verzoeker] betoogt. Het aanbod spreekt over voortzetting van de arbeidsovereenkomst en niet over verlenging. Bij het bespreken van het aanbod tot voortzetting heeft [verzoeker] de wens geuit om meer salaris te ontvangen. Dat heeft ertoe geleid dat [verweerster] een voorstel heeft gedaan om het salaris te verhogen met drie treden. [verweerster] had – zo stelt zij - geen mogelijkheden om het salaris verder te verhogen. In de brief van 17 juli 2024 (geciteerd in overweging 3.3.) staat dat [verzoeker] de bestuurder heeft gevraagd om een beter aanbod te doen. De bestuurder heeft toen gezegd dat hij bij het aanbod moet blijven, omdat een hoger aanbod niet kan worden verantwoord richting collega’s. Ook ter zitting is toegelicht (door [A] ) dat het verhogen van het salaris van trede 9 naar trede 12 het maximale aanbod kon zijn. Uit deze niet weersproken feiten en omstandigheden volgt dat het geschilpunt tussen partijen bij de onderhandelingen over voortzetting van de arbeidsovereenkomst zat in de hoogte van het salaris. Er is geen enkel aanknopingspunt te vinden waaruit volgt dat ook de contractduur onderdeel van het gesprek was. Het gedane aanbod is afgeslagen, omdat [verzoeker] niet tevreden was met de voorgestelde salarisverhoging. Enige andere reden is niet komen vast te staan. Dat niet expliciet is vermeld in het gedane aanbod dat het ging om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd alhoewel dat volgens [verweerster] bij goed functioneren wel gebruik was, betekent in ieder geval niet dat het dus een aanbod voor bepaalde tijd was. De contractduur is gewoonweg geen onderdeel geweest van de onderhandelingen.
Het voorgaande betekent dat het [verzoeker] is geweest die een aanbod van [verweerster] heeft afgeslagen. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde voor de terugbetalingsverplichting van de volledige studiekosten (3e bullitpoint van artikel 3 van de scholingsovereenkomst). [verzoeker] moet de studiekosten daarom terugbetalen aan [verweerster] .
3.7.
De verklaring die [verzoeker] nog als productie 4 heeft ingebracht, maakt het voorgaande niet anders. [verweerster] heeft namelijk ter zitting toegelicht dat deze verklaring afkomstig is van een collega die nog niet voldoende functioneerde en dat dat reden was om geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. [verzoeker] meent daarnaast nog dat [verweerster] haar recht op terugvordering van de studiekosten heeft verspeeld, omdat de onduidelijkheid rondom het aanbod tot verlenging op grond van de redelijkheid en billijkheid/het goed werkgeverschap voor rekening van [verweerster] komt. Die stelling is verder niet onderbouwd en zal daarom worden verworpen.
3.8.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat het verzoek van [verzoeker] om te bepalen dat hij niets aan [verweerster] is verschuldigd op grond van de scholingsovereenkomst, zal worden afgewezen. Het tegenverzoek van [verweerster] , te weten een terugbetaling van een bedrag van € 4.688,38 netto aan studiekosten, is vanwege het voorgaande wel toewijsbaar. Het gaat om een scholing die niet nodig was voor het werk dat [verzoeker] op dat moment verrichtte bij [verweerster] . Tegen het studiekostenbeding zelf of de hoogte van het bedrag is uitdrukkelijk geen verweer gevoerd door [verzoeker] . Evenmin zijn er andere bezwaren gemaakt tegen de verzochte terugbetaling.
De proceskosten in het verzoek en in het tegenverzoek
3.9.
[verweerster] is in het verzoek deels in het ongelijk gesteld en moet daarom de
proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
765,00
3.10.
[verzoeker] is in het tegenverzoek in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verweerster] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00

4.De beslissing

De kantonrechter
In de verzoeken van [verzoeker] :
4.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van de aanzegvergoeding over de periode van 1 juli 2024 tot 17 juli 2024 ter hoogte van het salaris van schaal 7, trede 9, zoals overeengekomen in de arbeidsovereenkomst van 5 juni 2023;
4.2.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af;
In de tegenverzoeken van [verweerster] :
4.4.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van € 4.688,38 netto;
4.5.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
4.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
In beide verzoeken:
4.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
De beschikking is gegeven door mr. E.F.A. van Buitenen en in het openbaar uitgesproken door mr. D.C.P.M. Straver op 16 december 2024.