Uitspraak
1.De procedure
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 3 van [verzoeker] , door de griffie van de rechtbank ontvangen op 30 september 2024;
- het verweerschrift en zelfstandig tegenverzoek met producties 1 tot en met 8 van [verweerster] ;
- de aanvullende productie 4 van [verzoeker] ;
- de mondelinge behandeling van 18 november 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
3.De beoordeling
“(…) Jij geeft aan dat er geen sprake is van opzegging en dat het contract van rechtswege eindigt. Je hebt inderdaad een tijdelijk contract tot 1 augustus as. Op basis van het tijdelijke contract hebben wij, [C (voornaam)] en ik een gesprek met jou gehad dat wij jouw dienstverband met ons graag willen voortzetten en wij jouw 3 treden extra willen geven om uiteindelijk in maximum van schaal 7 bezoldigd te worden. Jij hebt toen aangegeven niet akkoord te gaan met het aanbod, aangezien je elders een beter aanbod hebt gehad. Je gaf aan het heel erg naar je zin te hebben bij [verweerster] en ook graag wil blijven alleen niet op basis van het aanbod dat we jou gedaan hebben. Een paar dagen erna heb jij contact gehad met de heer [D] , bestuurder [verweerster] , of hij jou geen beter aanbod kon doen. De [D] heeft toen aangegeven bij het aanbod te blijven omdat we dat niet kunnen verantwoorden naar anderen toe maar jou graag wil behouden voor [verweerster] . (…).”De maatstaf voor de beoordeling van de vraag of er schriftelijk is aangezegd, is dat het voor werknemer ( [verzoeker] ) voldoende duidelijk moet zijn geweest dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet. Met deze alinea in het e-mailbericht heeft [verweerster] aan de door de wet beoogde duidelijkheid voldaan en was die duidelijkheid er voor [verzoeker] op 17 juli 2024. De aanzegvergoeding is daarom verschuldigd over de periode van 1 juli 2024 tot 17 juli 2024 en moet worden berekend met als uitgangspunt het salaris van schaal 7, trede 9, zoals overeengekomen in de arbeidsovereenkomst van 5 juni 2023.