Uitspraak
[onderbewindgestelde],
[handelsnaam],
1.De procedure
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 23 van [onderbewindgestelde] , door de griffie van de rechtbank ontvangen op 27 september 2024;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 13 van [verweerder] ;
- de aanvullende producties 24 en 25 van [onderbewindgestelde] ;
- de mondelinge behandeling van 22 november 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
2.De kern van de zaak
3.De achtergrond van het geschil
“(…) Gisterenavond heb je geweigerd te komen werken. Rond 20:00 uur stapte je in je auto en wilde je wegrijden. Ik heb je tegengehouden en verteld dat ik verwachtte dat je ging werken. Je gaf aan dat je niet ’s avonds gaat werken, maar overdag. Ik heb je gewezen op mijn mails van 18 en 21 juli waarin de eerder gemaakte afspraken nog eens herhaald zijn, namelijk dat je alleen 's avonds werkt, drie dagen in de week. Dat was op jouw verzoek vanwege het feit dat je door je beperkingen overdag niet goed kan werken, of überhaupt op tijd kan komen. Je zei nog een keer dat je niet ging werken en vervolgens
4.De beoordeling
“(…) Wij hebben toestemming verleend en ingestemd met het feit dat er door de heer [E] een procedure is gestart om het ontslag aan te tasten. Hoewel wij de formele procespartij zijn, hebben wij aangegeven dat de behandeling en afwikkeling van deze kwestie door de heer [E] kan plaatsvinden en wij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zullen zijn. (…)”
om zonder begeleiding zorg te dragen voor voldoende persoonlijke hygiëne, zijn mentale en lichamelijke gezondheid, het huishouden, de financiën en zaken en afspraken rondom werk.” Tijdens de mondelinge behandeling is (onweersproken) verklaard dat wekelijks overleg plaatsvond tussen [onderbewindgestelde] , [verweerder] en de heer [C] als begeleider via Parkub. Het te laat verschijnen voor het verrichten van zijn werkzaamheden is in die gesprekken vaak aan de orde gekomen. Dit hebben [verweerder] en de heer [C] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bevestigd. De simpele ontkenning van [onderbewindgestelde] doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [verweerder] en de heer [C] niet af. Hoewel [onderbewindgestelde] geen schriftelijke waarschuwingen heeft gekregen van [verweerder] , staat dit enkele feit een ontslag op staande voet niet in de weg. Gelet op de persoon van [onderbewindgestelde] zouden schriftelijke waarschuwingen evenmin effect hebben gehad. Uit alles blijkt dat [verweerder] heeft geprobeerd om [onderbewindgestelde] goed te begeleiden en te helpen. Dat heeft helaas niet positief uitgepakt en dat heeft ertoe geleid dat voor [verweerder] op 25 juli 2024 de grens was bereikt. De werkweigering in combinatie met het regelmatig te laat komen, vormen een dringende reden voor ontslag op staande voet. De persoonlijke omstandigheden van [onderbewindgestelde] - hoe triest ook - kunnen niet tot een ander oordeel leiden.