ECLI:NL:RBMNE:2024:6814

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/5889
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake compensatie kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 16 december 2024, staat het beroep centraal dat eiser heeft ingesteld tegen de Dienst Toeslagen. Eiser, woonachtig in België en vertegenwoordigd door mr. I.M. van den Heuvel, heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. Eiser stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar, dat op 3 augustus 2023 is ingediend. De rechtbank had eerder, op 5 maart 2024, een beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen om voor 11 april 2024 een besluit op bezwaar te nemen. Verweerder heeft echter geen besluit genomen binnen de gestelde termijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken en dat verweerder nog steeds geen beslissing heeft genomen. Hierdoor is het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twintig weken na de verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald, en het door eiser betaalde griffierecht moet eveneens worden vergoed.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op bezwaren en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting. De rechtbank heeft ook aangegeven dat in bijzondere gevallen een langere beslistermijn kan worden vastgesteld, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5889

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (België), eiser

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

Dienst Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 3 augustus 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Bij uitspraak van 5 maart 2024 heeft deze rechtbank een eerder beroep tegen het niet tijdig beslissen van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen voor 11 april 2024 een besluit op bezwaar te nemen.
Op 1 oktober 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] De rechtbank heeft in de uitspraak van 5 maart 2024 (UTR 24/99) een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een rechterlijke dwangsom.
2. De rechtbank stelt vast dat deze termijn op 11 april 2024 is verstreken. Tot op heden heeft verweerder niet beslist op het bezwaar van eiser.
3. Het beroep is daarom gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de rechtbank op 25 oktober 2024 [3] uitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat bij tweede en volgende beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar een nadere beslistermijn van twintig weken na de datum waarop de uitspraak naar partijen is verzonden realistisch is. Deze termijn sluit aan bij de gemiddelde doorlooptijd van 549 dagen die de bezwaarprocedure op dit moment bedraagt en de termijn die de rechtbank Rotterdam heeft bepaald in haar uitspraak van 15 juli 2024 [4] .
6. In de uitspraak van 25 oktober 2024 heeft de rechtbank verder overwogen dat in zaken zoals deze een dwangsom zal worden bepaald van € 50,- per dag voor iedere dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijn niet haalt met een maximum van € 15.000,-.
Proceskosten en griffierecht
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 437,50.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk twintig weken na de datum waarop deze uitspraak naar partijen is verzonden een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.