In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 19 juli 2024, waarin het beroep van de opposant ongegrond werd verklaard. De opposant had op 26 december 2023 beroep ingesteld, maar de rechtbank verklaarde dit beroep kennelijk niet-ontvankelijk omdat de opposant het besluit waartegen hij beroep had ingesteld niet had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat het overleggen van dit besluit noodzakelijk was om de tijdigheid van het beroep vast te stellen. De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, omdat hij meende dat hij wel aan de wettelijke vereisten had voldaan en een kopie van de beslissing op bezwaar had overgelegd.
Tijdens de zitting op 7 november 2024 heeft de opposant verklaard dat hij de opgevraagde bewijsstukken niet digitaal kon uploaden en dat hij de brieven van de rechtbank waarin hem werd gevraagd het besluit alsnog over te leggen, niet had gezien. Later gaf hij echter aan dat hij zich wel digitaal had aangemeld en de brieven had kunnen inzien, maar dat hij vanwege persoonlijke omstandigheden geen aandacht aan deze brieven had besteed.
De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de wettelijke vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en concludeerde dat de opposant de gelegenheid had gehad om zijn verzuim te herstellen. De rechtbank oordeelde dat het niet overleggen van het besluit op het eerste gezicht niet in de weg heeft gestaan aan een goed verloop van de procedure. Daarom kon de eerdere uitspraak van 19 juli 2024 niet standhouden, en verklaarde de rechtbank het verzet gegrond. De zaak zal nu verder worden behandeld op een zitting, waarbij de rechtbank nog geen beslissing neemt over de proceskosten.