ECLI:NL:RBMNE:2024:6804

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
C/16/579275 / HA RK 24-145
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ontslag van bestuurders van een stichting en de ontvankelijkheid van verzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om ontslag van twee bestuurders van een stichting, op basis van artikel 2:298 van het Burgerlijk Wetboek. De verzoekers, bestaande uit [eiser sub 1], [eiseres sub 2], [eiser sub 3] en [eiseres sub 4], stelden dat de bestuurders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], hun taken verwaarloosden en vroegen om hun ontslag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat alleen [eiser sub 1] als belanghebbende kan worden aangemerkt, terwijl de overige verzoekers niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser sub 1] op het moment van de procedure geen bestuurder meer was, maar wel belanghebbende, omdat hij eerder betrokken was bij het bestuur en vragen had gesteld over de financiële administratie.

De rechtbank heeft de verzoeken van [eiser sub 1] om de bestuurders te ontslaan afgewezen. De rechter oordeelde dat de door [eiser sub 1] aangevoerde redenen voor ontslag onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen sprake was van de ontslaggronden zoals genoemd in artikel 2:298 lid 1 BW. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen financieel wanbeheer was en dat de bestuurscultuur niet zodanig was dat ontslag gerechtvaardigd was. De verzoeken om voorlopige voorzieningen en herbenoeming van [eiser sub 1] zijn eveneens afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de verzoekers, die in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: C/16/579275 / HA RK 24-145
Beschikking van 27 november 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1]

wonende te [plaats 1] , hierna: ‘ [eiser sub 1] ’,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [plaats 1] , hierna ‘ [eiseres sub 2] ’,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [plaats 2] , hierna ‘ [eiser sub 3] ’,
4.
[eiseres sub 4],
wonende te [plaats 2] , hierna ‘ [eiseres sub 4] ’,
verzoekende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] c.s.,
advocaat: mr. M.A. Meesters,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [plaats 3] , hierna ‘ [gedaagde sub 1] ’,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats 4] , hierna ‘ [gedaagde sub 2] ’
3.
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [plaats 4] , hierna ‘de Stichting’
verwerende partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.
advocaat: mr. J. Nagtegaal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 30
- het verweerschrift, met producties 1 tot en met 22c
- de aanvullende producties 31 tot en met 40 van verzoekers
- de aanvullende producties 23 tot en met 26 van verweerders
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Aan de zijde van verzoekers zijn verschenen: [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] , [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] , bijgestaan door de advocaat. Aan de zijde van verweerders zijn verschenen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , bijgestaan door de advocaat.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn namens partijen de standpunten toegelicht, waarbij de advocaten gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen. Die aantekeningen zijn overgelegd en voordragen. Verder is namens partijen antwoord gegeven op de vragen van de rechter. Vervolgens is bepaald dat beschikking wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
De Stichting drijft een manege in [plaats 4] . De manege wordt gebruikt door de [vereniging] (hierna ‘de Vereniging’) en door zogenaamde ‘stallers’ die er een pony en/of paard kunnen stallen en waarvoor een pensionovereenkomst wordt gesloten met de Stichting.
2.2.
[eiser sub 1] c.s. verzoeken de rechtbank om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te ontslaan als bestuurders van de Stichting, en [eiser sub 1] als zodanig te benoemen voor zover hij op dit moment geen bestuurder meer is. Daarnaast verzoeken [eiser sub 1] c.s. de rechtbank om voorlopige voorzieningen te treffen zoals afgifte van bankpassen, pincodes, inlogcodes, sleutels en toegang tot alle administratie en e-mailaccounts, en een verbod voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om zonder toestemming de manege te betreden.
2.3.
[eiser sub 1] c.s. beroepen zich ter onderbouwing van het ontslagverzoek op artikel 2:298 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’), maar zoals hierna wordt toegelicht, slaagt dit beroep niet. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden daarom niet ontslagen. [eiseres sub 2] , [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] zijn bovendien niet-ontvankelijk en hoewel [eiser sub 1] wel ontvankelijk is, worden al zijn verzoeken afgewezen.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid verzoekers: alleen [eiser sub 1] is ontvankelijk
Algemeen
3.1.
In artikel 2:298 lid 1 BW is (onder meer) bepaald dat een bestuurder op verzoek van een belanghebbende door de rechtbank kan worden ontslagen wegens verwaarlozing van zijn taak, wegens andere gewichtige redenen of wegens ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld.
3.2.
In de eerste plaats moet dus worden beoordeeld of verzoekers zijn aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 2:298 lid 1 BW. Deze vraag wordt beantwoord aan de hand van de zogenoemde tweekringenleer [1] , te weten:
  • i) degenen die bij de uitkomst van de procedure een eigen belang hebben en
  • ii) degenen die op een andere wijze zo nauw zijn betrokken bij het onderwerp van de procedure dat zij op grond van die betrokkenheid een belang hebben om in de procedure te verschijnen.
[eiseres sub 2] , [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] zijn geen belanghebbende
3.3.
[eiseres sub 2] , [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] zijn in deze procedure niet aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 2:298 lid 1 BW. Deze verzoekers maken geen deel uit van de eerste kring van betrokkenen, zoals bestuurders van de Stichting of (rechts)personen die gelieerd zijn aan de Stichting. Zij behoren ook niet tot de tweede kring belanghebbende, want zij hebben niet onderbouwd dat zij nauw betrokken zijn geweest bij de onderwerpen die aanleiding vormen voor het ontslag van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Het hebben van een pensionovereenkomst met de Stichting (die zonder reden kan worden opgezegd) en het lidmaatschap van de Vereniging, zijn onvoldoende om belanghebbende te zijn in deze procedure. Dit betekent dat [eiseres sub 2] , [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] niet-ontvankelijk zijn in hun verzoeken.
[eiser sub 1] is geen bestuurder meer, maar wel belanghebbende
3.4.
Om te kunnen beoordelen of [eiser sub 1] belanghebbende is, moet eerst worden vastgesteld of hij bestuurder is van de Stichting. De conclusie is dat hij op dit moment géén bestuurder is van de Stichting. [eiser sub 1] is namelijk op 21 maart 2024 afgetreden als bestuurder van de Stichting. Hij kreeg de keuze voorgehouden: aftreden of een gedwongen ontslag. Hij koos voor het eerste, maar hij heeft die beslissing vervolgens buitengerechtelijk vernietigd. Het ontslag door de overige bestuurders is toen bevestigd in de notulen van de vergadering waarin het ontslag van [eiser sub 1] op de agenda stond. Zolang de rechtbank het aftreden en/of ontslag van [eiser sub 1] niet heeft teruggedraaid, moet worden uitgegaan van de situatie dat [eiser sub 1] niet langer bestuurder is van de Stichting. Daarbij is relevant dat dit aftreden en/of het ontslag van [eiser sub 1] geen onderdeel is van deze procedure en op de datum van de mondelinge behandeling ook niet van een andere procedure.
3.5.
Dat [eiser sub 1] geen bestuurder meer is, betekent niet zonder meer dat hij geen belanghebbende is. Ook oud-bestuurders kunnen belanghebbende zijn [2] . [eiser sub 1] is in deze procedure wel aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 2:298 lid 1 BW. Gedurende de periode dat [eiser sub 1] deel uitmaakte van het bestuur van de Stichting, namelijk van april 2023 tot zijn ontslag(name) in maart 2024, heeft hij vragen gesteld over de taken van de beheerder van de manege en een verzoek gesteund van een medebestuurder om de financiële administratie te laten controleren. Niet lang daarna is het bestuurslidmaatschap van [eiser sub 1] geëindigd en zijn ook de pensionovereenkomsten met [eiser sub 1] opgezegd. Het functioneren van de beheerder, de financiële administratie en het opzeggen van pensionovereenkomsten, zijn onderwerpen die in deze procedure worden genoemd ter onderbouwing van het ontslag van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Dat [eiser sub 1] niet zelf gedurende zijn bestuursperiode heeft verzocht om de financiële administratie te laten controleren, leidt niet tot de conclusie dat hij daarom niet betrokken is geweest bij het onderwerp. Hij heeft kort na zijn ontslag(name) verzocht om inzage in de financiële administratie, wat door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is geweigerd.
3.6.
Het voorgaande betekent dat [eiser sub 1] ontvankelijk is in zijn verzoeken, zodat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling daarvan. Anders dan [gedaagde sub 1] c.s. stellen, maakt [eiser sub 1] geen misbruik van (proces)bevoegdheid door het ontslag te verzoeken van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Bij het aannemen van misbruik van procesrecht, door het aanspannen van een procedure, past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM [3] . Weliswaar noemt [eiser sub 1] dat hij door het ontslag van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zelf weer bestuurder kan worden en dat hij dan de opzegging van de pensionovereenkomsten ongedaan kan maken, maar dit zijn niet de enige redenen die [eiser sub 1] noemt ter onderbouwing van het ontslagverzoek. Het is niet gebleken dat [eiser sub 1] enkel een ontslagverzoek heeft ingediend om zelf weer feitelijk bestuurder te kunnen worden van de Stichting of om de opzegging van de pensionovereenkomsten terug te draaien. De andere redenen van [eiser sub 1] voor het ontslag van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn niet zonder meer onzinnig. Daarom zullen de verzoeken van [eiser sub 1] hierna inhoudelijk worden beoordeeld.
Beoordeling ontslaggronden: geen ontslag van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
3.7.
Voor ontslag van een bestuurder door de rechtbank geldt een hoge drempel. De rechter moet terughoudend toetsen, want ontslag is een middel dat zwaar ingrijpt in het bestuur van de Stichting en heeft verstrekkende gevolgen voor de bestuurder(s), mede vanwege het aan het ontslag gekoppelde bestuursverbod [4] . Deze hoge drempel wordt in dit geval niet gehaald, want het is niet gebleken dat sprake is van een van de ontslaggronden zoals genoemd in artikel 2:298 lid 1 BW. Ter onderbouwing van het ontslagverzoek, heeft [eiser sub 1] meerdere stellingen naar voren gebracht, maar tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde sub 1] c.s., heeft [eiser sub 1] die stellingen onvoldoende onderbouwd. De feiten die wel zijn komen vast te staan, rechtvaardigen geen ontslag. Hierna wordt dat oordeel per verwijt toegelicht.
Het nemen van bestuursbesluiten
3.8.
[eiser sub 1] stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op eigen houtje bestuursbesluiten namen, maar hij heeft dit niet aangetoond. Het zou gaan om bestuursbesluiten, zoals:
  • het aannemen en betalen van personeel,
  • het contracteren van leveranciers,
  • het inschakelen en betalen van een aannemer en
  • het kopen van een shovel.
3.9.
Het klopt dat bestuursbesluiten niet werden vastgelegd, want van vergaderingen werden geen notulen gemaakt. Toch betekent dit niet dat de besluiten dus niet in overleg zijn genomen. [gedaagde sub 1] c.s. hebben voldoende gemotiveerd betwist dat zij op eigen houtje beslissingen namen. Bijvoorbeeld door middel van e-mailcorrespondentie is aangetoond dat het aannemen van de nieuwe beheerder van de manege in overleg is gegaan. Ook de koopovereenkomst van de shovel laat zien dat alle bestuurders akkoord waren, aangezien de overeenkomst door alle bestuurders is ondertekend. Verder zijn de leveranciers en aannemer volgens [gedaagde sub 1] c.s. al jaren dezelfde en dit is door [eiser sub 1] niet weersproken.
3.10.
Er heerst al jaren een informele bestuurscultuur en daar heeft [eiser sub 1] in zijn bestuursperiode als voorzitter geen verandering in gebracht en/of willen brengen. Inmiddels zijn drie nieuwe bestuursleden aangenomen die naast [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onderdeel uitmaken van het bestuur van de Stichting. [gedaagde sub 1] c.s. hebben verklaard dat zij vanaf nu wel besluiten vastleggen en notulen van vergaderingen maken. Het verwijt dat besluiten niet werden vastgelegd, kan dan ook niet leiden tot een ontslag van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
Beloning voor bestuurders
3.11.
Ook het verwijt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zichzelf belonen, kan niet leiden tot een ontslag. [eiser sub 1] stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zichzelf belonen in strijd met artikel 3.5 van de statuten van de Stichting, waarin is bepaald dat de bestuurders geen beloning ontvangen voor hun werkzaamheden. [eiser sub 1] onderbouwt deze stelling met verwijzing naar de jaarrekeningen, waaruit blijkt dat bedragen zijn opgenomen onder ‘overige personeelskosten’ en ‘inhuur personeel’. Het is echter niet komen vast te staan dat deze bedragen volledig zijn uitgekeerd aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 1] c.s. hebben verklaard dat [gedaagde sub 1] een vrijwilligersvergoeding ontvangt voor de extra boekhoudkundige taken die hij doet, zoals het opstellen van de jaarrekening. Daarnaast ontving [gedaagde sub 1] ook een vergoeding voor de incidentele werkzaamheden die hij als stalknecht verrichtte tot halverwege 2023. [gedaagde sub 1] stuurde dan een factuur met specificatie van gewerkte uren en betaalde zichzelf die uren uit. Daarnaast werden echter ook andere uitzendkrachten ingehuurd voor hulp bij evenementen en werden eventuele kortingen op stalhuur in de jaarrekening verwerkt onder overige personeelskosten.
3.12.
Uit het voorgaande volgt wel dat de rol van [gedaagde sub 1] (te) groot was. Hij was niet alleen penningmeester, maar ook de boekhouder en daarnaast werkte hij als stalknecht waarvoor hij zichzelf een vergoeding uitbetaalde. Gelet op zijn achtergrond als boekhouder en de bepaling in de statuten dat bestuurders geen beloning ontvangen, had [gedaagde sub 1] beter moeten weten en bijvoorbeeld de uren die hij werkte als stalknecht, moeten laten controleren door iemand anders. Op zichzelf is dit echter onvoldoende voor een ontslag. Het is al jaren praktijk dat [gedaagde sub 1] een vrijwilligersvergoeding ontvangt en [eiser sub 1] heeft daar, toen hij voorzitter was van het bestuur, geen vraagtekens bij gezet. Inmiddels zijn er drie nieuwe bestuursleden en één van de nieuwe bestuursleden gaat de taak van penningmeester op zich nemen en kan dan toezicht houden op de boekhouding van [gedaagde sub 1] . Er is geen noodzaak om op grond van dit verleden [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] (nog) te ontslaan.
De financiële administratie
3.13.
Dat sprake is van financieel wanbeheer door [gedaagde sub 1] , is niet gebleken. [eiser sub 1] verwijt [gedaagde sub 1] dat hij geen inzage verleent in de financiële administratie van de Stichting. [eiser sub 1] heeft echter tijdens zijn bestuursperiode nooit om inzage verzocht of vragen gesteld over de financiën. Pas na zijn ontslag(name) heeft zijn advocaat, onder dreiging van aangifte wegens valsheid in geschrifte en een onderzoek door het OM, verzocht om inzage in de financiële administratie over de afgelopen zeven jaar. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dit verzoek terecht geweigerd, aangezien [eiser sub 1] niet specificeerde welke stukken hij precies nodig had, ook niet later toen hij daar nogmaals de kans voor kreeg. Pas ter zitting komt [eiser sub 1] met berekeningen op basis van de bezettingsgraad van de stallen waaruit zou moeten volgen dat de Stichting een hogere omzet zou hebben gemaakt dan de jaarrekeningen laten zien. Dit was te laat. [gedaagde sub 1] c.s. hebben hier niet adequaat op kunnen reageren en [eiser sub 1] had deze berekeningen ook eerder naar voren kunnen brengen.
3.14.
Ook het verwijt dat [gedaagde sub 1] de financiële administratie niet wilde laten controleren door een externe deskundige, is weliswaar juist, maar kan niet leiden tot een ontslag. Volgens [gedaagde sub 1] zou die controle alleen maar geld kosten en niets toevoegen. [eiser sub 1] en/of andere bestuurders hebben daar toen verder geen gevolgen aan verbonden. Anders dan [eiser sub 1] stelt, werden jaarrekeningen wel met het hele bestuur vastgesteld. Uit die jaarrekeningen blijkt niet dat verlies wordt gedraaid en 2023 lijkt juist een financieel gunstig jaar te zijn geweest.
3.15.
De verwijten dat [gedaagde sub 1] geen kwitanties verstrekt bij contante betalingen en geen btw in rekening brengt voor de kosten van voer, verzorging, het uitmesten van de stallen en het gebruik van de accommodatie, leiden ook niet tot een ontslag van [gedaagde sub 1] . Weliswaar klopt het verwijt met betrekking tot de btw, maar dit is inmiddels door [gedaagde sub 1] c.s. gewijzigd. De btw werd wel afgedragen aan de Belastingdienst. Het is verder geen wettelijk vereiste om voor iedere contante betaling een kwitantie te verstrekken. Contante betalingen zijn toegestaan en juist [eiser sub 1] betaalde regelmatig contant. [gedaagde sub 1] c.s. hebben verklaard de contante betalingen voortaan te willen beperken. Financieel wanbeheer is niet komen vast te staan en het is niet gebleken dat de continuïteit van de manege in gevaar is.
Geen open bestuurscultuur
3.16.
Het is wel gebleken dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] weinig ruimte laten voor tegenspraak en kritiek vanuit medebestuurders en/of stallers. Er heerst geen open bestuurscultuur. Ook voor kritiek op het functioneren van de beheerder van de manege lijkt weinig ruimte. Kritiek op de beheerder was een belangrijke reden voor het aftreden/ontslag van [eiser sub 1] en de opzegging van de pensionovereenkomsten. Omdat pensionovereenkomsten zonder reden kunnen worden opgezegd, is dit echter geen reden voor ontslag van [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] . Daarnaast is niet gebleken van een zodanige angstcultuur, dat deze een ontslag van twee bestuurders rechtvaardigt.
Overige verzoeken: geen voorlopige voorzieningen en geen herbenoeming [eiser sub 1]
3.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van [eiser sub 1] om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te ontslaan als bestuurders van de Stichting wordt afgewezen. Met het aanstellen van drie extra bestuursleden en een nieuwe taakverdeling in het bestuur, ziet de rechtbank geen aanleiding om op grond van artikel 2:298 lid 2 BW voorlopige voorzieningen te treffen. Ook de overige verzoeken van [eiser sub 1] zullen bij gebrek aan belang worden afgewezen. Een voorwaardelijke herbenoeming van [eiser sub 1] in het bestuur van de Stichting is gelet op de verstoorde verhoudingen met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet in het belang van de Stichting en bovendien niet aan de orde zolang niet is beslist door de rechtbank over de rechtsgeldigheid van het ontslag van [eiser sub 1] .
Proceskosten: voor rekening van verzoekers
3.18.
[eiser sub 1] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.726,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart [eiseres sub 2] , [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] niet-ontvankelijk in hun verzoeken,
4.2.
wijst de verzoeken van [eiser sub 1] af,
4.3.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten van € 1.726,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en de beschikking daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.
SB5790

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8290; Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1900
2.Hoge Raad 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8290 r.o. 3.4.3.
3.Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828
4.Als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zouden worden ontslagen, mogen zij vijf jaar lang nergens meer een bestuursfunctie uitoefenen.