ECLI:NL:RBMNE:2024:6791

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/4900
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde van zijn woning, gelegen aan de [adres] in [plaats]. De heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] had in een beschikking van 24 februari 2023 de WOZ-waarde vastgesteld op € 329.000,- per 1 januari 2022. Eiser maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 24 augustus 2023. Eiser ging hiertegen in beroep. Tijdens de procedure hebben partijen een compromis bereikt over de WOZ-waarde, waarbij de nieuwe waarde op € 305.000,- werd vastgesteld. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, waarbij de rechtbank zich aansloot bij het compromis van partijen.

De rechtbank overwoog dat het beroep gegrond was en dat de uitspraak op bezwaar vernietigd moest worden. De rechtbank bepaalde dat de WOZ-waarde van de woning verlaagd werd tot € 305.000,- en dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig moest worden verminderd. Daarnaast heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser ter hoogte van € 373,75 en het griffierecht van € 50,-. De rechtbank hanteerde een wegingsfactor van 0,25 voor de proceskostenvergoeding, in overeenstemming met haar beleid in vergelijkbare WOZ-zaken. De uitspraak werd gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, en is openbaar uitgesproken op 6 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4900

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.F.J.M. van Abbe)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] , de heffingsambtenaar

(gemachtigde: H. Mercanoglu).

Inleiding

1.1.
Deze zaak gaat over het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van een woning aan de [adres] in [plaats] (de woning).
1.2
De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 24 februari 2023 (het primaire besluit) op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op € 329.000,- naar de waardepeildatum
1 januari 2022. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van deze woning ook aanslagen onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij de WOZwaarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.3
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 24 augustus 2023 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.4
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend met een compromisvoorstel van € 305.000,- als nieuwe waarde van de woning.
1.5
Partijen hebben toestemming verleend om uitspraak te doen zonder zitting. [1] De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. Eiser is eigenaar van de woning, een rijwoning gebouwd in 1973. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 130 m². De woning beschikt over een vrijstaande schuur van 8 m².
3. Partijen zijn bij wijze van compromis overeengekomen dat de waarde in het economisch verkeer van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022 € 305.000,- moet bedragen. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
4. Omdat het beroep gegrond is, heeft eiser recht op vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht. De hoogte van de proceskostenvergoeding is nog in geschil. Eiser heeft verzocht om proceskostenvergoeding waarbij een weging van 1 wordt toegepast. Daarentegen wil de heffingsambtenaar zich naar eigen zeggen graag aansluiten bij het beleid van de rechtbank Midden-Nederland waarbij vaak een wegingsfactor van 0,25 wordt toegepast in vergelijkbare WOZ-zaken [2] .
5. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het eerste en tweede lid worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor echter buiten toepassing, omdat de aanslag en de uitspraak op bezwaar van voor 1 januari 2024 dateren. [3] De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de proceskosten overeenkomstig haar uitgangspunten. [4] In het kort houdt dat in dat bij het gebruik van een gestandaardiseerde werkwijze in WOZ-zaken over de waardering van woningen, dat wil zeggen met een algemeen geformuleerd beroepschrift voor vrijwel iedere procedure, de gewichtscategorie ‘zeer licht’ (wegingsfactor 0,25) wordt gebruikt. De rechtbank heeft kennis genomen van het arrest van de enkelvoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 oktober 2024 [5] , maar ziet daarin geen aanleiding om deze uitgangspunten te verlaten. Met dat arrest is de uitspraak van deze rechtbank waarin die uitgangspunten zijn geformuleerd weliswaar vernietigd, maar dat is gebeurd op andere gronden dan op grond van een inhoudelijke toetsing van de lijn van de rechtbank. De rechtbank berekent de vergoeding daarom als volgt.
6. In deze zaak gaat het over de WOZ-waarde van een woning en heeft gemachtigde van eiser gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde werkwijze. Dat betekent dat de rechtbank een wegingsfactor van 0,25 hanteert. In bezwaar worden twee punten toegekend van € 310,- per punt (indienen bezwaarschrift en hoorzitting) en in beroep één punt van € 875,- per punt (indienen beroepschrift). Dat maakt dat de proceskostenvergoeding in totaal € 373,75 bedraagt. Ook moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden.
7. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar erop dat hij op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten en griffierecht uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser. Dat volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, waarvoor geen overgangsrecht geldt.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het compromis over de waarde van de woning verklaart de rechtbank het beroep gegrond en wordt de uitspraak op bezwaar vernietigd. De rechtbank zal de waarde van de woning verlagen en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelasting overeenkomstig verminderen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot een bedrag van
€ 305.000,-;
- bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig dient te worden verminderd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 373,75 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Stumpel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2024.
de griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel IV, onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
4.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, overwegingen 15-31.