In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van twee niet-woningen, te weten twee hotels met een restaurant in [vestigingsplaats]. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente], die de WOZ-waarden voor het belastingjaar 2023 had vastgesteld op respectievelijk € 2.063.000,- en € 924.000,-. Eiser betwistte deze waarden en voerde aan dat de heffingsambtenaar de waarde niet op de juiste wijze had vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 4 november 2024, waar de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarden niet te hoog waren vastgesteld. De rechtbank volgde de heffingsambtenaar in zijn standpunten en concludeerde dat de waarden op de juiste wijze waren vastgesteld, ondanks de argumenten van eiser. Eiser had ook verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.