ECLI:NL:RBMNE:2024:6785

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/4841
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en schending hoorrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 79,85, opgelegd op 27 januari 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar dit werd in de uitspraak op bezwaar van 14 september 2023 door de heffingsambtenaar gehandhaafd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat op 16 september 2024 online is behandeld. Tijdens de zitting waren de gemachtigden van beide partijen aanwezig.

De rechtbank constateert dat de naheffingsaanslag is opgelegd omdat eiser op 21 januari 2023 zonder betaling van de verschuldigde parkeerbelasting geparkeerd stond. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij op die datum alsnog een dagkaart heeft aangeschaft, en verzoekt om vernietiging van de naheffingsaanslag. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het hoorrecht heeft geschonden door eiser niet te horen in de bezwaarfase, maar dat dit gebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, omdat de uitkomst van de procedure niet anders zou zijn geweest.

Desondanks veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten die eiser in de beroepsfase heeft gemaakt, evenals het door eiser betaalde griffierecht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar erkent de schending van het hoorrecht en de bijbehorende kosten. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 546,88, en het griffierecht van € 50,- moet ook worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel en is openbaar uitgesproken op 4 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4841

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J. Piet),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: A. Teunisse).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aanmaning van de naheffingsaanslag van € 79,85 die aan hem is opgelegd op 27 januari 2023 (het primaire besluit).
1.1.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 14 september 2023 heeft de heffingsambtenaar het besluit gehandhaafd.
1.2.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het beroep is behandeld op de online zitting van 16 september 2024. Verschenen zijn: J. Piet als gemachtigde van eiser en A. Teunisse als gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Beoordeling door de rechtbank

2. De naheffingsaanslag is aan eiser opgelegd omdat hij op 21 januari 2023 met zijn auto met kenteken [kenteken] geparkeerd stond zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was betaald. De naheffingsaanslag is om 15:13 uur aan eiser opgelegd.
3. In het bezwaarschrift van 3 februari 2023 heeft eiser aangegeven dat hij voor het parkeren op 21 januari 2023 alsnog een dagkaart heeft aangeschaft en dat de naheffingsaanslag om die reden moet worden vernietigd.
4. Eiser heeft op 25 juli 2023 een aanmaning voor de naheffingsaanslag ontvangen. Op 22 augustus 2023 heeft eiser bezwaar ingediend tegen de aanmaning. De heffingsambtenaar heeft op 14 september 2023 uitspraak op dit bezwaarschrift gedaan. Tegen deze uitspraak is eiser in beroep gegaan. Het beroep beperkt zich dan ook tot de uitspraak op bezwaar van 14 september 2023.
Ontvangst naheffingsaanslag en aanmaning
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser de beroepsgrond met betrekking tot de ontvangst van de naheffingsaanslag en de aanmaning ingetrokken. De rechtbank zal deze beroepsgrond dan ook niet bespreken.
Hoorplicht
6. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord.
7. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat eiser inderdaad ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, maar verzoekt de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. De heffingsambtenaar heeft het hoorrecht geschonden door eiser in de bezwaarfase niet te horen, terwijl eiser hier wel om heeft verzocht. Desondanks is het voldoende aannemelijk dat eiser door het niet horen niet in zijn belangen is geschaad. Dit omdat tussen partijen niet ter discussie staat dat de uitkomst dan hetzelfde zou zijn geweest, te weten dat eiser wel degelijk op de hoogte was van de naheffingsaanslag nu hij daar immers zelf bezwaar tegen heeft gemaakt. De rechtbank passeert het gebrek. Wel ziet de rechtbank in de schending van het hoorrecht aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep heeft moeten maken. Er is geen grondslag voor een veroordeling van de proceskosten die in de bezwaarfase zijn gemaakt, omdat er geen sprake is van een herroeping van de aanmaning van de naheffingsaanslag.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
9. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat het bestuursorgaan in de door een eisende partij voor de beroepsfase gemaakte proceskosten wordt veroordeeld en het betaalde griffierecht moet vergoeden, in gevallen waarin de rechtbank een gebrek in het bestreden besluit vaststelt en waarbij dat gebrek wordt gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Aan dit uitgangspunt ligt ten grondslag dat de eisende partij in deze gevallen beroep heeft moeten instellen om het betreffende gebrek in de besluitvorming te laten herstellen en daarvoor kosten heeft moeten maken.
10. De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de proceskosten overeenkomstig haar uitgangspunten. [1] De rechtbank heeft kennis genomen van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 oktober 2024, [2] maar ziet daarin geen aanleiding om deze uitgangspunten te verlaten. Met dat arrest is de uitspraak van deze rechtbank waarin die uitgangspunten zijn geformuleerd weliswaar vernietigd, maar dat is gebeurd op andere gronden dan op grond van een inhoudelijke toetsing van de lijn van de rechtbank. De rechtbank berekent de proceskostenvergoeding dus als volgt.
11. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,- per punt. In beroep heeft de gemachtigde van eiser een beroepschrift (1 punt) en een conclusie van repliek (0,5 punt) ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). Omdat de zaak een zeer licht gewicht heeft, is op de waarde de factor 0,25 toegepast. De totale vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in beroep bedraagt daarmee € 546,88.
12. Daarnaast moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht van
€ 50,- vergoeden.

Conclusie en gevolgen

13. Omdat de schending van het hoorrecht kan worden gepasseerd, is het beroep ongegrond. Wel moet de heffingsambtenaar de in de beroepsfase gemaakte proceskosten en het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 546,88 aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
mr.E. Stumpel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481.