In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 79,85, opgelegd op 27 januari 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar dit werd in de uitspraak op bezwaar van 14 september 2023 door de heffingsambtenaar gehandhaafd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat op 16 september 2024 online is behandeld. Tijdens de zitting waren de gemachtigden van beide partijen aanwezig.
De rechtbank constateert dat de naheffingsaanslag is opgelegd omdat eiser op 21 januari 2023 zonder betaling van de verschuldigde parkeerbelasting geparkeerd stond. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij op die datum alsnog een dagkaart heeft aangeschaft, en verzoekt om vernietiging van de naheffingsaanslag. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het hoorrecht heeft geschonden door eiser niet te horen in de bezwaarfase, maar dat dit gebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, omdat de uitkomst van de procedure niet anders zou zijn geweest.
Desondanks veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten die eiser in de beroepsfase heeft gemaakt, evenals het door eiser betaalde griffierecht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar erkent de schending van het hoorrecht en de bijbehorende kosten. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 546,88, en het griffierecht van € 50,- moet ook worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel en is openbaar uitgesproken op 4 december 2024.