ECLI:NL:RBMNE:2024:6768

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
UTR 22/5876
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van informatie over BIG-registratie van zorgverlener en de toepassing van de Wet open overheid

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarmaking van informatie met betrekking tot de BIG-registratie van eiseres, een psychiater. Derde-belanghebbende had op 7 april 2022 verzocht om openbaarmaking van informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (thans Wet open overheid, Woo). De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft dit verzoek deels toegewezen en deels afgewezen, wat heeft geleid tot bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van alle partijen aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of de minister terecht heeft volstaan met de gedeeltelijke openbaarmaking van het document ‘overzicht zorgverlener’. De rechtbank concludeert dat de minister dit op de juiste wijze heeft gedaan, waarbij het belang van de persoonlijke levenssfeer van eiseres zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking. De rechtbank stelt vast dat de Wet BIG geen bijzondere openbaarmakingsregeling is die voorgaat op de Woo, en dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde persoonsgegevens niet openbaar zijn gemaakt. Eiseres heeft onvoldoende aangetoond dat zij schade heeft geleden door de openbaarmaking van de geanonimiseerde informatie.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister het overzichtsdocument op de juiste wijze openbaar heeft gemaakt. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5876

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Smaling),
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, namens deze, de secretaris-generaal
(gemachtigden: mr. J.P. Ter Schure en C. Otten-Bonemeijer).
Als derde-belanghebbende heeft aan deze procedure deelgenomen:
[derde-belanghebbende] , uit [woonplaats 2] , derde-belanghebbende
(gemachtigde: mr. E. Zonderland-Knijn).

Inleiding

1. Derde-belanghebbende heeft per brief van 7 april 2022 verzocht om openbaarmaking van informatie over de BIG-registratie van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (thans: Wet open overheid (Woo)). De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 3 juni 2022 deels afgewezen en deels toegewezen en daartoe het document ‘overzicht zorgverlener’ gedeeltelijk openbaar gemaakt. Hiertegen heeft eiseres bezwaar aangetekend.
1.1.
Met het bestreden besluit van 16 november 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de gedeeltelijke toe- en afwijzing van het verzoek om informatie gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van de minister, derde-belanghebbende en de gemachtigde van derde-belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister heeft kunnen volstaan met de gedeeltelijke openbaarmaking van het document ‘overzicht zorgverlener’. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister heeft kunnen volstaan met de openbaar making van het document op de wijze waarop dat is gebeurd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Over welk besluit gaat het?
3. Derde-belanghebbende heeft verzocht om openbaarmaking van informatie over de BIG-registratie van eiseres op grond van de Woo. De minister heeft één document aangetroffen. Dit document betreft ‘overzicht zorgverlener’. De minister heeft in het besluit van 3 juni 2022 aangegeven dit document openbaar te maken, met uitzondering van de persoonsgegevens die te herleiden zijn tot de persoon van eiseres. Openbaarmaking van die gegevens zouden leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiseres. Het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer weegt zwaarder dan het belang van openbaarmaking. Daarmee heeft de minister toepassing gegeven aan artikel 5.1., tweede lid, onder e, van de Woo. In bezwaar heeft de minister dit standpunt gehandhaafd en overwogen dat er niet meer gelakt hoeft te worden op grond van artikel 5.1., tweede lid, onder e, van de Woo. Ook heeft de minister in de beslissing op bezwaar overwogen dat de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) geen bijzondere openbaarmakingsregime is dat voorgaat op de Woo.
Is er sprake van procesbelang?
4. De minister heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij beoordeling van haar beroep omdat het overzichtsdocument na de beslissing op bezwaar openbaar is gemaakt. Hierover heeft eiseres op zitting gesteld dat er wel sprake is van procesbelang omdat zij het hele overzichtsdocument niet openbaar wil hebben.
5. De rechtbank stelt voorop dat procesbelang aanwezig is als eiseres met het rechtsmiddel datgene kan bereiken wat zij wilt. Het gevolg van het bestreden besluit van 16 november 2022 is dat het overzichtsdocument voor een ieder openbaar is. Aangezien de informatie gaat over eiseres, heeft zij voldoende procesbelang om te bewerkstellingen dat die informatie niet openbaar is. Als dat besluit wordt vernietigd, is die informatie niet meer openbaar voor een ieder. De minister zal in dat geval de openbaar gemaakte informatie van internet moeten halen. Het standpunt van de minister dat eenmaal openbaar gemaakte informatie op het internet altijd te vinden is op het internet, volgt de rechtbank niet. De rechtbank neemt daarom procesbelang aan en zal het beroep inhoudelijk beoordelen. Zie verder ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:152.
Is de Wet BIG een bijzondere openbaarmakingsregeling?
6. Eiseres voert aan dat met het BIG-register al genoeg informatie openbaar wordt gemaakt. Doordat er nog meer informatie opgevraagd kan worden op grond van de Woo, wordt het openbaarmakingsregime van het BIG-register doorkruist. De Wet BIG moet worden gezien als een bijzondere openbaarmakingsregeling. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet BIG volgt ook volgens eiseres dat als het gaat om gegevens van een arts met de Woo geen verdergaande openbaarmaking kan worden bewerkstelligd dan waartoe de Wet BIG/het BIG-register noopt. Daar is de minister onvoldoende op ingegaan in het bestreden besluit.
7. De minister stelt zich op het standpunt dat afwijkende openbaarmakingsregelingen op grond van artikel 8.8. van de Woo voorgaan op de Woo indien die regeling is opgenomen in de bijlage bij artikel 8.8. van de Woo. De Wet BIG is niet opgenomen in die bijlage. Daarom is er geen sprake van een bijzondere openbaarmakingsregeling. Daarnaast stelt de minister dat hetgeen eiseres aanvoert niet maakt dat sprake is van een bijzondere openbaarmakingsregeling.
8. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de Wet BIG niet wordt genoemd in de bijlage bij artikel 8.8. van de Woo, waar bijzondere openbaarmakingsregelingen worden genoemd. Uit de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van de Woo blijkt dat ook los van deze bijlage bij de Woo sprake kan zijn van een bijzondere openbaarmakingsregeling. In de Memorie van Toelichting, zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State over de Wijzigingswet wet open overheid staat hierover onder meer het volgende:

De keuze voor de bijlage roept de vraag op of een bijzonder regime ook voorrang kan hebben op de Woo als het niet in de bijlage is opgenomen. De situatie kan zich voordoen dat na inwerkingtreding van de Woo een rechter tot de conclusie komt dat een niet in de bijlage opgenomen regeling die eerder dan de Woo in werking is getreden uitputtend is bedoeld. [1]
9. De rechtbank dient daarom te beoordelen of de Wet BIG een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter bevat. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Uit rechtspraak van de Afdeling [2] blijkt dat de Woo als algemene openbaarmakingsregeling wijkt voor bijzondere regelingen, indien deze zijn neergelegd in een formele wet en indien de bijzondere regeling bovendien uitputtend van aard is. Daarvan is sprake indien de regeling ertoe strekt te voorkomen dat door toepassing van de Woo afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen in de bijzondere wet. Daarvan is met de Wet BIG naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Deze wet regelt alleen publicatie van huidige gegevens. De Wet BIG bevat geen regeling ten aanzien van geheimhouding van andere niet actuele gegevens. Dit maakt dat de Wet BIG geen uitputtende regeling is. De verwijzing van eiseres naar de wetsgeschiedenis van de Wet BIG maakt dit niet anders. Daaruit blijkt slecht dat er doordachte keuzes zijn gemaakt over welke gegevens via de Wet BIG gepubliceerd worden. In het bestreden besluit is de minister ook ingegaan op dit standpunt, waardoor geen sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Weegt het belang van openbaarmaking zwaarder dan het belang van de persoonlijke levenssfeer?
10. Eiseres voert verder aan dat met openbaarmaking van de gegevens de eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer onnodig onder druk komt te staan. Eiseres is psychiater, en als men weet dat zij als bedrijfsarts werkzaam is geweest, heeft dat invloed op de manier waarop het publiek kijkt tegen de medische beoordelingen als psychiater. Eiseres is daarom van mening dat het stuk helemaal niet openbaar gemaakt mag worden. Het belang van haar persoonlijke levenssfeer moet zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking.
11. De minister heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het stuk al openbaar is geworden, en dat niet is gebleken dat eiseres daardoor schade heeft geleden.
12. In artikel 5.1., tweede lid, onder e, van de Woo staat: ‘Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.’
13. Ter zitting is gebleken dat de gegevens na de beslissing op bezwaar openbaar zijn gemaakt. Dit betreft een geanonimiseerde versie van de beslissing op bezwaar en het geanonimiseerde overzichtsdocument. Het verzoek is niet openbaar gemaakt. De rechtbank heeft verder begrepen dat eiseres geen schade heeft geleden als gevolg van de openbaarmaking. Dit terwijl de stukken al anderhalf jaar op de website van de minister staan. Daarnaast heeft eiseres ter zitting erkend dat het belang van de persoonlijke levenssfeer nu meer principieel van aard is aangezien de beslissing op bezwaar en het overzichtsdocument slechts op voornoemde wijze is geopenbaard, waardoor het niet tot haar persoon te herleiden is.
14. De rechtbank is met de minister van oordeel dat het belang van de persoonlijke levenssfeer in dit geval niet met zich mee brengt meer informatie gelakt had moeten worden dan nu het geval is. De informatie zoals het in de huidige vorm openbaar gemaakt is, is – zoals mevrouw zelf onderkend - niet te herleiden tot eiseres zelf. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister het overzichtsdocument op de juiste wijze openbaar heeft gemaakt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 december 2024.
De rechter is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2019/20, 35112, nr. 9, p. 10.
2.Zie onder meer de uitspraak van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1975.