Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 2] ,
[gedaagde sub 3] ,
[gedaagde sub 4] ,
[gedaagde sub 5] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 23 januari 2024 met producties 1 t/m 14
- de akte van 13 juni 2024 met vermeerdering van eis in reconventie en producties 17 t/m 19
- de spreekaantekeningen van [onderneming 1]
- de spreekaantekeningen van de Maatschap
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 25 juni 2024.
2.De feiten
“Wij gaan niet akkoord met de factuur. De werkzaamheden die niet of niet juist zijn uitgevoerd zijn door u niet in mindering gebracht aan ons.”2.5. Met een e-mail van 30 juni 2022 heeft [onderneming 1] de Maatschap meegedeeld dat zij twee facturen heeft verstuurd die uiterlijk 4 juli 2022 aan haar moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de vordering uit handen wordt gegeven
“Tot onze grote ergernis verzaak je wederom om de herstelwerkzaamheden zoals besproken uit te voeren. Het is ons inziens dan ook niet gerechtvaardigd om in dit stadium al te dreigen met het uit handen van geven van de factuur die volgens jou nog open staat omdat jij degene bent die zijn afspraken niet nakomt. Aangezien je ook aan de [straat 2] ruimschoots boven je begroting uitkomt lijkt het ons niet meer dan normaal om hier een uitgebreide specificatie van het meerwerk te ontvangen.(…).”2.7. Met een e-mail van 4 juli 2022 heeft de Maatschap het volgende aan [onderneming 1] meegedeeld:
“ De facturen heb ik niet eerder ontvangen.
29 september 2022 sommaties aan de Maatschap gestuurd tot betaling van de volgende facturen:
- ten aanzien van de [straat 1] is meegedeeld dat de in rekening gebrachte kilometervergoeding geen grondslag heeft en incorrect is.
- ten aanzien van de [straat 2] is meegedeeld dat sprake is van een prijsafspraak van
€ 100.000,- en dat over meerwerk niet is gesproken.
- ten aanzien van de [straat 3] is meegedeeld dat er een prijs is afgesproken van
€ 30.000,- inclusief slopen en dat over meerwerk niet is gesproken.
3.De vordering van [onderneming 1] en de tegenvorderingen van de Maatschap
- vervangende schadevergoeding gebreken € 233.509,33
- verrekening minderwerken € 15.454,96 (
dit ziet op de [straat 3] , waarin een beroep is gedaan door de Maatschap op onverschuldigde betaling/ongerechtvaardigde verrijking)
- overige schade € 80,- (
dit ziet op gemaakte kosten voor het verwijderen van een wespennest in een buitenmuur die volgens de Maatschap door [onderneming 1] niet goed is gevoegd aan de [straat 2])
- kosten deskundige € 3.569,50
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
[straat 2]
Wat is er betaald en wat staat er nog open?
- een
vaste aanneemsomvan € 100.000,- excl. BTW is overeengekomen voor het gereedmaken van de woning voor bewoning én
-
meerwerkvoor de volgende bedragen:
(i) € 1.745,13 voor een reparatie aan de stal (
de factuur die hierop ziet maakt onderdeel uit van de hiervoor vermelde acht facturen en is door de Maatschap voldaan) en voor een bedrag van
(ii) € 15.961,97 voor een reparatie van de bovenverdieping van de woning.
Aangezien de vaste aanneemsom is overschreden, betwist de Maatschap dat zij gehouden is om tot betaling van het meerdere over te gaan.
4.10. [onderneming 1] voert verweer. Volgens [onderneming 1] is sprake van een overeenkomst op basis van regie.
4.13. De conclusie luidt dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor dat een vaste aanneemsom is overeengekomen en juist wel aanknopingspunten zijn voor dat sprake is van een overeenkomst op regiebasis. In het licht van de gemotiveerde betwisting van [onderneming 1] , heeft de Maatschap onvoldoende gesteld en onderbouwd om tot verdere bewijslevering te worden toegelaten. Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat redelijkerwijs begrepen moet worden dat de werkzaamheden werden uitgevoerd op regiebasis.
4.14. Subsidiair betoogt de Maatschap dat [onderneming 1] heeft nagelaten om de bedragen te voorzien van een specificatie en onderbouwing. Zo zijn door [onderneming 1] geen afgetekende urenstaten en materiaalfacturen overgelegd. De Maatschap betwist dat de in rekening gebrachte bedragen door [onderneming 1] zijn gemaakt, dan wel betwist dat de bedragen redelijk zijn als bedoeld in artikel 7:753 BW, zodat voor betaling van het meerdere dat al is betaald geen grond is.
Wat is er betaald en wat staat er nog open?
€ 52.070,08 incl. btw. De eerste drie facturen zijn betaald. De laatste (vierde) factuur van
28 mei 2022 € 12.357,77 staat nog open voor een bedrag van € 435,60. Op die laatste factuur is ook de aanvullende opdracht voor een bedrag van € 5.913,- aan de Maatschap gefactureerd. Dit is vermeld als ‘Betonwerk boksen/stal [.] ’.
Waarom staat het bedrag van € 435,60 ter discussie?4.18. Volgens de Maatschap is een richtprijs afgesproken van € 30.000,- inclusief slopen, die met meer dan 10% is overschreven. [onderneming 1] heeft niet voldaan aan de op haar rustende waarschuwingsplicht bij overschrijding van de richtprijs. Voor betaling van het meerdere bestaat volgens de Maatschap geen grond. Daarnaast is meerwerk overeengekomen voor het plaatsen van twee muren in de stal voor € 3.509,- excl btw (€ 4.245,89 incl btw) in plaats van € 5.913,-.
4.21. De rechtbank constateert dat bovenaan het overgelegde overzicht staat ‘robotruimtes zoals op de eerste tekening’. Niet in geschil is dat later door de Maatschap aan [onderneming 1] een tweede tekening is getoond en dat wijzigingen in de werkzaamheden van [onderneming 1] zijn doorgevoerd. Het had voor de Maatschap duidelijk moeten zijn dat de uiteindelijke kosten afhankelijk waren van de door haar te maken keuzes. Het uiteindelijk werk verschilde wezenlijk van de eerste tekening zodat de in het overzicht genoemde bedrag niet als een redelijke indicatie van de totaal te verwachten kosten kan worden gezien. Gelet hierop had de Maatschap er niet van mogen uitgaan dat het overzicht de status van een richtprijs had die in beginsel met niet meer dan 10% mocht worden overschreden.
€ 30.000,- zouden zijn. Daarnaast blijkt uit niets dat de Maatschap zich vervolgens aan die beweerdelijke richtprijs heeft geconformeerd. Als bovendien al sprake was geweest van een richtprijs, dan had het voor de hand gelegen dat de Maatschap op een zeker moment had geprotesteerd en bijvoorbeeld had gezegd ‘we betalen niet meer, want dat zijn we niet overeengekomen’. Dat is echter niet gebeurd; de facturen – die boven het bedrag van
€ 30.000,- aanzienlijk uitstijgen - zijn altijd door de Maatschap zonder protest voldaan.
e-mailcorrespondentie begint met een e-mail van 17 mei 2022 van de Maatschap aan [onderneming 1] met als onderwerp “
offerte ondertekend”. In de e-mail staat:
wij gaan akkoord met de door jou opgestelde offerte, maar omdat jij in de offerte andere zaken opneemt dan het werk wat nog aan de [straat 3] gedaan moet worden, willen wij dat ook doen. Daarom stellen wij voor dat er ook in de offerte komt te staan dat de werkzaamheden aan de [straat 3] deze week worden afgerond en dat herstelwerkzaamheden zoals in de bijlage staan vermeld en zoals besproken bij ons aan de keukentafel uiterlijk 2 juni zijn afgerond.
e-mailcorrespondentie door de Maatschap voldoende onderbouwd. Dat de Maatschap een wijziging beoogde in het te offreren bedrag blijkt echter geenszins. De Maatschap mailt immers zelf op 17 mei 2022 “
Het totaal van de offerte is € 5.913,- excl btw”.Uit de e-mail van 18 mei 2022 - waarin opnieuw wordt geschreven dat akkoord wordt gegaan met de door [onderneming 1] opgemaakte offerte - is op te maken dat de beoogde wijzigingen in de offerte zien op afspraken over (het nakomen van) herstelwerkzaamheden in plaats van op het aanvankelijk geoffreerde bedrag. Gelet hierop is onvoldoende gesteld en gebleken dat voor de aanvullende opdracht de kosten € 3.509,- excl. btw bedragen. De rechtbank gaat ervan uit dat de aanvullende opdracht zag op een bedrag van € 5.913,- excl. btw.
Wat is er betaald en wat staat er nog open?4.30. Door [onderneming 1] zijn zeven dan wel zes facturen gestuurd van in totaal volgens de Maatschap € 54.012,93 en volgens [onderneming 1] € 42.784,13. Het verschil in aantal facturen (en daarmee in bedrag) komt doordat volgens [onderneming 1] de factuur 02770 van 2 november 2021 ‘herindeling hekwerk-separatie koeien robot’ ter hoogte van € 11.228,80 feitelijk ziet op werkzaamheden aan de [straat 2] . Alle facturen zijn betaald op de laatste factuur van 16 mei 2022 ter hoogte van € 2.386,82 na. Hiervan staat nog een bedrag open ter hoogte van
€ 44,05. Dit bedrag ziet op een door [onderneming 1] in rekening gebrachte kilometervergoeding. Over de in rekening gebrachte bedragen bestaat tussen partijen, met uitzondering van de kilometervergoeding, geen discussie.
4.32. Volgens [onderneming 1] ziet het bedrag op de daadwerkelijk gereden aantal kilometers en heeft de Maatschap hiermee ingestemd (en voorheen ook betaald).
De Maatschap betoogt het omgekeerde. Zij voert aan dat zij haar (eventuele) betalingsverplichting mocht opschorten totdat haar schade is vergoed. In dit verband voert de Maatschap aan dat [onderneming 1] de werkzaamheden niet deugdelijk heeft verricht en dat het werk daardoor meerdere (ernstige) gebreken bevat.
4.41. De enkele opschorting is overigens geen bevrijdend verweer. De overeenkomst blijft in stand en ook de betalingsverplichting. Naar de rechtbank begrijpt is het standpunt van de Maatschap onder meer daarin gelegen dat [onderneming 1] niet bij de uitvoering van zijn opdracht de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Wat er echter ook zij van de gestelde tekortkomingen van [onderneming 1] , waarover hieronder meer, een beroep op wanprestatie is op zichzelf geen bevrijdend verweer, dat wil zeggen dat de Maatschap zich niet definitief van haar betalingsverplichting kan bevrijden door (uitsluitend) te stellen dat [onderneming 1] haar werk niet goed heeft gedaan. Nu niet is gesteld of gebleken dat de overeenkomst van aanneming van werk waarop de facturen zijn gebaseerd, is ontbonden of vernietigd, moet worden aangenomen dat de overeenkomst is blijven bestaan en dat de Maatschap dus in beginsel verplicht is tot betaling.
(i) (vervangende) schadevergoeding wegens gebreken in het geleverde werk (
bij de [straat 1] , de [straat 2] en de [straat 3]),
(ii) schadevergoeding van € 80,- wegens schade (
alleen bij de [straat 2]),
(iii) minderwerk ( [straat 2] ) en
(iv) een bedrag van € 15.454,96 aan onverschuldigde betaling/ongerechtvaardigde verrijking voor de [straat 3] .
€ 98.685,56 voor de [straat 3] , en de kosten van de deskundige € 3.569,50 bedragen.
€ 98.685,56 voor de [straat 3] . [onderneming 1] heeft het deskundigenrapport gemotiveerd weersproken. Volgens [onderneming 1] wordt in het rapport van de verkeerde uitgangspunten/NEN-normen uitgegaan. Zij is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het rapport en hoor- en wederhoor is niet toegepast. Wel is zij bij de opname van 3 juli 2023 geweest maar toen heeft de deskundige zich hoofdzakelijk met de Maatschap verstaan en daarna is nagelaten om het conceptrapport te delen. Met de in het rapport vermelde opnamen door de deskundige op 26 februari 2024 was [onderneming 1] onbekend. Volgens [onderneming 1] wordt bovendien in het rapport van een onjuiste peildatum uitgegaan.
1. Voldoen de werken op de [straat 2] , [straat 1] en [straat 3] aan de eisen van goed en deugdelijk werk?
2. Als de werken (op onderdelen) niet voldoen aan de eis van goed en deugdelijk werk, wat zijn dan de gebreken?
4. Acht u herstel noodzakelijk en mogelijk?
5. Zo ja, welke onderdelen dienen te worden hersteld en op welke wijze moet dat plaatsvinden?
7. Is er sprake van schade als gevolg van de gebreken?
8. Zo ja, welke schade en wat bedragen de kosten van het herstel daarvan?
9. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?