ECLI:NL:RBMNE:2024:6629

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/3447
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens huisvesten arbeidsmigranten zonder omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. De eiser, vertegenwoordigd door mr. T.J. Roest Crollius, was eigenaar van percelen in de gemeente waar stacaravans en een bedrijfswoning werden gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Het college had een last onder dwangsom opgelegd, omdat dit gebruik zonder omgevingsvergunning niet was toegestaan volgens het bestemmingsplan. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze last, maar het college heeft het besluit om de last in stand te houden bevestigd. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de communicatie over de bezwaarprocedure niet onzorgvuldig was en dat er geen zicht op legalisatie was. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met andere gevallen waarin vergunningen waren verleend voor tijdelijke opvang van vluchtelingen. De rechtbank heeft de opgelegde lasten onder dwangsom in stand gelaten en eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3447

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.J. Roest Crollius),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeenteplaats](het college), verweerder
(gemachtigde:D.C.E. Hartkamp).

Inleiding

Eiser is eigenaar van de percelen aan de [perceel 1] en [perceel 2] in [gemeenteplaats] (de percelen).
Op 14 juni 2022 en 28 maart 2023 hebben twee toezichthouders een controle uitgevoerd op de percelen. Op deze percelen bevinden zich een manege met bijbehorende gebouwen, een woning en een aantal stacaravans. Volgens het rapport van bevindingen van deze controles hebben de toezichthouders geconstateerd dat de stacaravans en bedrijfswoning worden gebruikt voor het huisvesten van arbeidsmigranten. Omdat dit niet zonder omgevingsvergunning is toegestaan, heeft het college aan eiser een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom verstuurd. Eiser heeft op dit voornemen gereageerd met een zienswijze.
Het college heeft met het besluit van 3 april 2023 (het primaire besluit) aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. Het college heeft eiser:
- op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per week met een maximum van € 20.000,- –gelast om de bewoning van de stacaravans te staken binnen 16 weken;- op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per week met een maximum van € 20.000,- –gelast om de stacaravans, het hieromheen staande tuinmeubilair, de gasmeters en de blauwe container geheel te verwijderen binnen 16 weken;
- op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per week met een maximum van € 20.000,- – gelast om de bewoning van de bedrijfswoning aan de [perceel 1] in [gemeenteplaats] door derden die geen onderdeel uitmaken van een huishouden van een persoon die werkzaam is bij het bedrijf ter plaatse, te staken en gestaakt te houden.
4. Eiser is het niet eens met de aan hem opgelegde last en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het besluit op het bezwaar van 26 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft het college de last onder dwangsom in stand gelaten. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 4 juni 2024 heeft het college besloten de begunstigingstermijn te verlengen tot 6 weken na de uitspraak van de bestuursrechter in het beroep. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Het college heeft op 29 augustus 2024 een constateringsrapport toegezonden naar aanleiding van de controle van het perceel op 28 augustus 2024. De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college, alsmede mr. [A] (juridisch adviseur omgevingsvergunningen en handhaving bij de gemeente [gemeenteplaats] ).

Beoordeling door de rechtbank

Het toetsingskader en het geschil
5. Partijen zijn het er over eens en de rechtbank stelt ook vast, dat op de percelen het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012’ (het bestemmingsplan) van toepassing is. Op deze percelen gelden de bestemmingen ‘bedrijf’, ‘sport’ en ‘agrarisch - rivierzone’. De woning en de stacaravans staan op die delen van de percelen met de bedrijfsbestemming. Op grond van de planregels is een bedrijfswoning toegestaan. [1] Woningen op dit perceel zijn slechts bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein. Woonvormen waarbij meerdere personen bij elkaar wonen, waarbij er geen continuïteit en onderlinge verbondenheid is van de desbetreffende samenstelling van personen, zoals arbeidsmigranten en studenten, zonder omgevingsvergunning in de bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, tenzij het college hiervoor een omgevingsvergunning heeft verleend. [2] Het college heeft aan eiser geen omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van de bedrijfswoning dan wel de stacaravans.
6. De rechtbank beoordeelt of het college met het bestreden besluit terecht de aan eiser opgelegde last onder dwangsom in stand heeft gelaten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Onzorgvuldige totstandkoming van het besluit
7. Eiser stelt dat de bezwaarprocedure onjuist en onzorgvuldig is doorlopen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser gewezen op de afspraak die is gemaakt tussen partijen tijdens de hoorzitting in bezwaar op 21 augustus 2023. Eiser stelt dat toen is toegezegd door het college dat, ten einde te onderzoeken of alsnog tot legalisatie en/of vergunningverlening zou kunnen worden gekomen ten aanzien van een door eiser gewenst gebruik van zijn perceel, de verdere bezwaarprocedure aangehouden zou worden. Eiser diende daartoe nadere stukken in te dienen met betrekking tot zijn plannen voor het perceel. Eiser zegt dat het bestreden besluit dan ook als verrassing kwam, omdat niet zou zijn medegedeeld dat de procedure wederom aangevangen was. Zo heeft eiser geen terugkoppeling gekregen op de door hem ingediende plannen.
8. Het college stelt zich op het standpunt dat het niet ontvangen van een terugkoppeling na de gemaakte afspraak niet betekent dat een illegale situatie moet worden gelegaliseerd en kan worden voortgezet. Bovendien, zo heeft de gemachtigde van het college op de zitting toegelicht, heeft er een gesprek plaatsgevonden op 26 februari 2024, waarin eiser is medegedeeld dat de bezwaarprocedure niet langer zou worden aangehouden. Bij dit gesprek waren aanwezig: eiser, zijn gemachtigde, een wethouder van de gemeente [gemeenteplaats] en een handhavingsjurist van de gemeente [gemeenteplaats] . Het college wijst in dit verband op de door hem overgelegde gespreksnotitie.
9. De rechtbank stelt voorop dat is gebleken dat de communicatie naar aanleiding van de hoorzitting op 21 augustus 2023 en de daar gemaakte afspraken ongelukkig is verlopen. Echter ziet de rechtbank niet in waarom het college gehouden was in overleg te treden met eiser over de door hem ingediende plannen, te meer nu deze niet zagen op de al bestaande (illegale) situatie, maar op eventuele vervolgplannen in de toekomst. Ook ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de gespreksnotitie van het college waarin staat dat op 26 februari 2024 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen partijen waarin is besproken dat er advies zou worden gevraagd aan de bezwaarschriftencommissie zodat eiser op de hoogte was of had kunnen zijn van het feit dat de bezwaarprocedure niet langer werd aangehouden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Zicht op legalisatie en het gelijkheidsbeginsel
10. Eiser stelt dat op de locaties [locatie 1] in [gemeenteplaats] en [locatie 2] in [plaats] (gemeente [gemeenteplaats] ) door de gemeente wordt toegestaan dat vluchtelingen en/of arbeidsmigranten worden opgevangen en gehuisvest, terwijl het bestemmingsplan een dergelijk gebruik niet toelaat. Op die locaties geschiedt de opvang in woonunits die vergelijkbaar zijn met een stacaravan. Eiser vindt dat die situatie volledig gelijk is aan de situatie op zijn perceel. Het argument van het college dat er geen sprake is van een gelijk geval, omdat voor [locatie 1] een vergunning is verleend, gaat volgens eiser niet op. Zo is er volgens hem op de percelen ook zicht op legalisatie en betekent dat dat er een vergunning kan worden verleend. Volgens eiser is dit tegenstrijdig: de situatie is identiek aan andere locaties binnen de gemeente en voor die locaties heeft de gemeente wel een vergunning willen afgeven. Eiser voert verder nog aan dat hij niet is uitgenodigd om alsnog een vergunning aan te vragen.
11. Door het college wordt terecht gesteld dat een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet voldoen aan een aantal vereisten. [3] Er dient sprake te zijn van een vergelijkbaar geval, dat ongelijk wordt behandeld zonder dat hiervoor een objectieve rechtvaardiging bestaat. [4] De bewijslast om het beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende aannemelijk te maken ligt bij degene die op dit beginsel een beroep doet (in dit geval eiser). Het college stelt dat van schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake is, omdat er geen sprake is van vergelijkbare gevallen. Op beide door eiser genoemde locaties worden tijdelijk Oekraïense ontheemden zonder vaste verblijfsplaats opgevangen. Deze situaties zijn het gevolg van een oorlogssituatie, zijn tijdelijk van aard en zijn niet vergelijkbaar met de situatie op het perceel van eiser. Het college verwijst naar de publicatieberichten van de verleende vergunningen ten aanzien van de locaties.
12. Ten aanzien van zicht op legalisatie merkt de rechtbank op dat door eiser geen aanvraag is ingediend met als doel de toen bestaande situatie te legaliseren. Een concreet zicht op legalisatie is dus niet aan de orde. [5] In dat kader doen de afspraken die gemaakt zijn in de hoorzitting daar niet aan af. Voor zover eiser heeft bedoeld te zeggen dat het college verplicht was om eiser een uitnodiging te sturen een aanvraag in te dienen, ziet de rechtbank hier geen wettelijke basis voor. Voor zover de beroepsgrond ziet op het zicht op legalisatie, kan deze daarom niet slagen.
13. Met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel en de door eiser genoemde vergelijkbare gevallen heeft het college op de zitting toegelicht dat het op die percelen gaat om tijdelijke opvang van vluchtelingen. De rechtbank volgt het college in zijn uitleg dat de opvang als gevolg van een oorlogssituatie, welke van tijdelijke aard is, geen gelijk geval oplevert op basis waarvan gesteld kan worden dat er ten onrechte wordt gehandhaafd in de situatie van eiser. Bovendien gaat het daar om vergunde situaties. Daarom kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel ook niet slagen.
Ondeugdelijke motivering van het bestreden besluit
14. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Op de zitting is door de gemachtigde van eiser verduidelijkt dat in het bestreden besluit niets wordt overwogen over het zicht op legalisatie en het gelijkheidsbeginsel.
14. De gemachtigde van het college heeft op de zitting toegelicht dat in het bestreden besluit wordt verwezen naar zowel het advies van de bezwaarschriftencommissie als het primaire besluit van 3 april 2023 waarin wordt ingegaan deze punten.
14. De rechtbank constateert dat in het advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften van 20 maart 2024 ten aanzien van het zicht op legalisatie het volgende is opgenomen:
’’De commissie is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat
geen sprake is van zicht op legalisatie, nu volgens vaste jurisprudentie voor concreet zicht
op legalisatie van met het bestemmingsplan strijdig gebruik ten minste al een begin moet
zijn gemaakt met de voor verlening van een omgevingsvergunning vereiste procedure, hetgeen niet mogelijk is zonder een aanvraag.’’
Ten aanzien het gelijkheidsbeginsel heeft de Commissie van advies voor de bezwaarschriften het volgende opgenomen:
’’Het college voert aan dat op de locatie [locatie 1] Oekraïense vluchtelingen worden opgevangen. Hiervoor is een omgevingsvergunning verleend. Deze situatie is niet vergelijkbaar met onderhavige situatie. De commissie volgt het college in deze redenering.’’
De rechtbank stelt vast dat het college, met verwijzing naar het advies van 20 maart 2024, dus wel degelijk op deze twee punten heeft beslist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ten aanzien van deze twee punten de bestreden uitspraak deugdelijk is gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de opgelegde lasten onder dwangsom in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2024.
De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7.2.2. van de regels van het bestemmingsplan.
2.Artikel 1.14 van de regels van het bestemmingsplan in combinatie met
3.Zie bijvoorbeeld het arrest van de Raad van State van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1292.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 16 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2408.
5.Zie bijvoorbeeld uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1746 en 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3892.