ECLI:NL:RBMNE:2024:6617

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
24/4066
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een IVA-uitkering aan een werkneemster met long covid door de Rechtbank Midden-Nederland

Op 4 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen de Protestants-Christelijke Stichting Philadelphia Zorg en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de toekenning van een IVA-uitkering aan een werkneemster die lijdt aan long covid. De rechtbank heeft de beslissing van het Uwv om een loongerelateerde uitkering toe te kennen, vernietigd en in plaats daarvan een IVA-uitkering voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid toegekend met terugwerkende kracht vanaf 29 november 2023. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet voldoende had onderbouwd dat er een kans op herstel was voor de werkneemster, gezien de huidige stand van medische behandelmogelijkheden voor long covid.

De werkneemster was in december 2021 ziek geworden door een coronabesmetting en had sindsdien last van long covid. Het Uwv had eerder een loongerelateerde uitkering toegekend, maar Philadelphia betwistte dit en stelde dat de werkneemster recht had op een IVA-uitkering vanwege haar volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de werkneemster zou kunnen herstellen binnen het eerste jaar na de start van de uitkering. De rechtbank benadrukte dat de wet bepaalt dat het recht op een IVA-uitkering eindigt als de arbeidsongeschiktheid niet meer duurzaam is, en dat het Uwv in de toekomst herbeoordelingen kan uitvoeren als er meer duidelijkheid komt over behandelmogelijkheden.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van Philadelphia vergoed, evenals het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De rechtbank heeft begrip getoond voor de situatie van de werkneemster, die zich richt op herstel, en benadrukt dat de toekenning van de IVA-uitkering haar herstel niet in de weg staat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4066
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank van 4 december 2024 in de zaak tussen
Protestants-Christelijke Stichting Philadelphia Zorg, gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. P.H. Lammerts)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv).
Verder was partij bij de zaak de werkneemster van eiseres,
[werkneemster]uit [woonplaats] .
(gemachtigde: J.A. Schenk).

Zitting

In deze zaak heeft de rechtbank een mondelinge uitspraak gedaan, direct nadat de zaak is behandeld op de zitting van 4 december 2024. Dit proces-verbaal is de schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak.
Bij de zitting waren de gemachtigde van Philadelphia en de gemachtigde van de werkneemster aanwezig. Het Uwv was verhinderd. De rechtbank heeft gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 19 april 2024;
  • herroept de met het besluit van 5 oktober 2023 toegekende loongerelateerde uitkering, kent in plaats daarvan aan de werkneemster een IVA-uitkering voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid toe met ingang van 29 november 2023, bepaalt dat de hoogte van de uitkering bruto € 1.645,77 (75% van het WIA-maandloon) bedraagt en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 371,- aan Philadelphia te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van Philadelphia tot een bedrag van € 2.374,-.

Motivering van de beslissing

Achtergrond en procedure
1. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv bij de huidige stand van zaken kan verwachten dat mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn vanwege long covid, daarvan nog zullen en kunnen herstellen.
2. De werkneemster werkte bij Philadelphia, totdat zij in december 2021 ziek werd door een coronabesmetting. Zij heeft daarna long covid gekregen. Vanaf 29 november 2023 krijgt de werkneemster van het Uwv een loongerelateerde arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De uitkering is toegekend op basis van volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid.
3. Philadelphia is het daar niet mee eens. De werkneemster zou een zogenoemde IVA-uitkering moeten krijgen vanwege volledige én duurzame arbeidsongeschiktheid, wat gunstig is voor de premieverplichtingen die Philadelphia heeft. Philadelphia voert aan dat er geen reële behandelmogelijkheden zijn voor longcovidpatiënten, zodat er bij de werkneemster sprake is van een duurzame situatie van volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank beoordeelt het besluit van 19 april 2024, waarmee het Uwv het bezwaar van Philadelphia ongegrond heeft verklaard en de toegekende loongerelateerde WIA-uitkering heeft gehandhaafd.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank oordeelt dat het Uwv er niet in is geslaagd om te onderbouwen dat er vanwege medische behandelmogelijkheden een kans is op herstel van de werkneemster in het eerste jaar na de start van de uitkering. Aan de beslissing op bezwaar ligt een rapport ten grondslag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarin staat dat er op dat moment (april 2024) nog geen behandeling is voor long covid, wat daarom kan worden gezien als stabiel ziektebeeld. De verzekeringsarts schrijft in het rapport dat als het stappenplan van het Uwv gevolgd zou worden, inderdaad uitgegaan zou moeten worden van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Daarmee erkent de verzekeringsarts dus dat er in het concrete geval van de werkneemster sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
5. In het rapport schrijft de verzekeringsarts vervolgens dat hij verwacht dat er, gezien de grootschaligheid van de problematiek van long covid, resultaten zullen komen van medisch onderzoek en trials die bij verschillende academische centra lopen. De rechtbank vindt dat veel te ongewis en onvoldoende concreet in het licht van de toets die de verzekeringsarts moet verrichten. Dat er veel longcovidpatiënten zijn en dat de behandelmogelijkheden mogelijk zullen verbeteren, is bovendien geen reden om nu geen IVA-uitkering toe te kennen. Mocht er in de toekomst meer duidelijk worden over de behandeling van long covid, dan kan het Uwv met herbeoordelingen immers bekijken of mensen met een IVA-uitkering nog steeds duurzaam arbeidsongeschikt moeten worden beschouwd. De wet bepaalt immers dat het recht op een IVA-uitkering eindigt als de arbeidsongeschiktheid niet meer duurzaam is (artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA).
6. In het verweerschrift heeft het Uwv nog verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 augustus 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:3463. Dat overtuigt de rechtbank in deze zaak echter niet. In die uitspraak ging het over een “klachtencontingente behandeling in combinatie met pacing (het rustig uitvoeren en heel geleidelijk opbouwen van activiteiten)” als meest passende behandeling voor “algehele kracht- en conditieverbetering”. In deze zaak heeft de verzekeringsarts het echter niet over een dergelijke behandeling in zijn rapport, waardoor een ongerichte verwijzing in het verweerschrift naar deze uitspraak meer vragen oproept dan beantwoordt. De rechtbank vraagt zich bovendien af wat een dergelijke behandeling concreet inhoudt en hoe algehele kracht- en conditieverbetering zich verhoudt tot de concrete beperkingen van déze werkneemster bij het verrichten van arbeid. Ten slotte is de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland gedaan in de zomer van 2023, wat de vraag opwerpt hoe actueel de daarin genoemde wetenschap over de behandeling van long covid nu nog is. Het had op de weg van (de verzekeringsarts van) het Uwv gelegen om met actuele informatie bij de huidige stand van zaken te onderbouwen hoe het concrete geval van deze werkneemster zich verhoudt tot behandelmogelijkheden bij long covid. Het Uwv was niet op de zitting aanwezig omdat er vanwege een onvoorziene situatie geen gemachtigde beschikbaar was. De rechtbank heeft begrip voor de lastige situatie van onderbemensing bij het Uwv, maar dit betekent wel dat de rechtbank de vragen die zij had ook niet op de zitting heeft kunnen bespreken.
7. Al met al vindt de rechtbank het hiervoor genoemde rapport van de verzekeringsarts voldoende duidelijk om de zaak af te kunnen doen. Het rapport gaat over deze werkneemster en de verzekeringsarts overweegt klip en klaar dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank zal daarom bepalen dat een IVA-uitkering wordt toegekend aan de werkneemster, in plaats van een loongerelateerde uitkering.
8. De rechtbank heeft ook begrip voor de positie van de werkneemster zelf, die duidelijk naar voren heeft gebracht dat zij alles op alles zet om te herstellen en dat zij daarom opziet tegen een IVA-uitkering. Deze uitspraak beperkt haar echter niet in haar herstel: zij kan zich daarop blijven richten en de rechtbank hoopt met haar dat dit ertoe zal leiden dat zij weer aan het werk zal kunnen. Als dat lukt, dan is er geen sprake meer van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, waarmee het recht op IVA komt te vervallen. De werkneemster kan dan terugvallen op de huidige uitkering voor niet duurzame arbeidsongeschiktheid.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan Philadelphia vergoeden en krijgt zij een vergoeding van haar proceskosten, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 2.374,- voor de bijstand door een gemachtigde (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 624,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting met een waarde per punt van € 875,-, bij een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.