ECLI:NL:RBMNE:2024:6616

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
16/200590-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige en vrijspraak voor eerdere beschuldigingen

Op 4 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de eerste tenlastelegging, die betrekking had op ontuchtige handelingen met een 16-minner in de periode van 11 april 2013 tot en met 10 april 2017, wegens het ontbreken van voldoende steunbewijs. Echter, de rechtbank achtte de tweede tenlastelegging, die betrekking had op ontucht met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige in de periode van 14 tot en met 17 april 2017, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen, waaronder het pijpen en aftrekken van de minderjarige, die destijds 16 jaar oud was. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die psychische schade had opgelopen en therapie had moeten ondergaan. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank legde de verdachte ook de verplichting op tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/200590-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats] (Oostenrijk),
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Dam en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren, advocaat te Amsterdam, alsmede mr. H.J. Oosterhagen namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht. [slachtoffer] heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
in de periode van 11 april 2013 tot en met 10 april 2017 in de gemeente Rhenen en in Zwitserland met [slachtoffer] (geboren op [2001] ), die de leeftijd van 12 jaar maar nog niet van 16 jaar had bereikt , ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- zijn penis in de mond van [slachtoffer] brengen;- [slachtoffer] aftrekken;- de penis van [slachtoffer] in verdachtes mond brengen;- zich laten aftrekken door [slachtoffer] ;
Feit 2:
Primair:
in de periode van 11 april 2017 tot en met 17 april 2017 in de gemeente Rhenen ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde voornoemde minderjarige [slachtoffer] door- de penis van [slachtoffer] in verdachtes mond te nemen;- [slachtoffer] af te trekken.
Subsidiair:
in voornoemde periode [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van voornoemde ontuchtige handelingen door [slachtoffer] in een ongelijkwaardige en/of afhankelijke met verdachte te brengen, gelet op de kwetsbaarheid en/of jonge leeftijd van [slachtoffer] en het daardoor doen ontstaan van zodanige psychische druk dat [slachtoffer] geen weerstand kon bieden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 en het onder feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is. De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De standpunten van de raadsman worden – voor zover van belang bij de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Dat licht de rechtbank hieronder (na de bewijsmiddelen) verder toe. Op grond van de bewijsmiddelen komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit. Hieronder zal de rechtbank nader uitleggen waarom zij tot dat oordeel komt en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen voor het onder feit 2 ten laste gelegde [1]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 8 juni 2023, pagina 17 e.v., voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Geboren: [2001] .
> Tegen wie wil je aangifte doen?
Tegen een man genaamd [verdachte] . Ik denk dat hij tussen de 50 en 60 jaar moet zijn. Hij had een huis in het park
[de rechtbank begrijpt: het hierna genoemde vakantiepark in Rhenen]. [2]
> Je vertelde over een vakantiepark in Rhenen. Hoe ben je daar terecht gekomen? [3]
De ouders van mijn beste vriend hadden een huisje daar op het park. Zijn moeder was een vriendin van mijn moeder. Mijn beste vriend heette [A] . Op een gegeven moment verbleven [A] en ik steeds vaker bij [verdachte] in het huisje. Hij had een extra slaapkamer. Later verbleef vooral ik daar vaak. [4] Ik ging er wekelijks en later om de twee weken heen. [5] Ik kreeg de liefde van hem die ik thuis niet kreeg. Iemand die naar je luistert en iemand die voor je zorgt. Ik ben emotioneel verwaarloosd door mijn ouders. Ze vroegen nooit hoe het met mij ging. [6]
Ik had [getuige] uitgenodigd bij [verdachte] . Ik was samen met [getuige] naakt in de jacuzzi en toen kwam [verdachte] daarbij. Hij zei dat we naakt in de jacuzzi moesten gaan. Toen is hij mij gaan aftrekken en gaan pijpen. [getuige] zat daarbij. Ik was toen net 16 jaar. Dit was in het paasweekend 2017. [7]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 23 mei 2024, pagina 29, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het was in 2017. Het was een vakantiepark in Rhenen. We
[de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer] en [getuige] ]zaten naakt in de jacuzzi, na ongeveer 10 minuten, een kwartiertje, kwam [verdachte] . [verdachte] vroeg aan [slachtoffer] of hij op de rand van de jacuzzi wilde gaan zitten. Toen is [verdachte] [slachtoffer] gaan aftrekken en gaan pijpen. [8]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] (hierna: aangever) tweemaal een belastende verklaring heeft afgelegd tegen verdachte, namelijk tijdens het informatief gesprek zeden op 3 mei 2023 en in zijn aangifte van 8 juni 2023. Aangever verklaart – kort samengevat – dat hij vanaf zijn 12de/13de tot net na zijn 16de gepijpt en afgetrokken is door verdachte en dat hij deze handelingen ook bij verdachte heeft verricht. Ook verklaart aangever dat hij tijdens het paasweekend in 2017 door verdachte is afgetrokken en gepijpt en dat zijn toenmalige vriendin [getuige] (hierna: [getuige] ) dit heeft gezien. In het dossier bevindt zich ook een voor verdachte belastende getuigenverklaring van [getuige] .
Verdachte heeft ter zitting stellig ontkend dat hij seksuele handelingen bij aangever heeft verricht.
Juridisch kader
Op grond van artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Ook niet als de rechtbank deze verklaring betrouwbaar zou achten. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen is dus bijkomend bewijs (steunbewijs) nodig uit een van de getuige – in dit geval aangever – onafhankelijke bron.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken niet dat vereist is dat het (seksueel) misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in de andere bewijsmiddelen
.Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan de verklaring van aangever, in die zin dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van aangever. In ieder geval mag tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Een ‘de auditu’-verklaring (‘van horen zeggen’), inhoudende een weergave van wat de getuige (in dit geval aangever) aan de betrokken andere getuige heeft verteld, levert onvoldoende steun op. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming wel voldoende steunbewijs opleveren (zie onder meer HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117).
Vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde
De vraag die de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde, gelet op het hiervoor geschetste kader, dient te beantwoorden is of de belastende verklaringen zoals afgelegd door aangever voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de getuigenverklaring [getuige] hiervoor onvoldoende steunbewijs vormt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de getuigenverklaring volgt dat [getuige] van aangever heeft gehoord dat hij een seksuele relatie met verdachte had. Een dergelijke ‘de auditu’-verklaring (‘van horen zeggen’) kan niet als steunbewijs worden gebruikt omdat deze verklaring alleen inhoudt wat aangever haar heeft verteld en dus afkomstig is van dezelfde bron (namelijk aangever).
De getuigenverklaring van [getuige] bevestigt de verklaring van aangever op het punt dat verdachte intiem sprak over de lichamen van jongens die bij hem op bezoek kwamen. Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit onvoldoende steunbewijs voor de verklaringen van aangever over de seksuele handelingen die zich tussen aangever en verdachte zouden hebben voorgedaan in de betreffende periode.
Verder volgt uit de getuigenverklaring van [getuige] dat aangever vaker op het park kwam en dat hij de jongeren alcohol aanbood en liet blowen. Door verdachte is dit ter zitting niet betwist maar ook deze verklaring biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steunbewijs voor de verklaringen van aangever over de vermeende seksuele incidenten.
De rechtbank stelt vast dat het dossier ook geen overige stukken bevat die tot steunbewijs kunnen dienen voor het eerste feit.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen steunbewijs bevat voor de verklaringen van aangever, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv. De rechtbank zal verdachte om die reden vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde stelt de rechtbank vast dat er naast de belastende verklaring van aangever ook een voor verdachte belastende verklaring is van [getuige] . Zij heeft verklaard dat zij heeft waargenomen dat verdachte [slachtoffer] heeft gepijpt en afgetrokken.
Betrouwbaarheid van de getuige [getuige]
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de door [getuige] afgelegde verklaring betwist. De rechtbank acht haar verklaring betrouwbaar en overweegt daartoe als volgt.
De verklaring die is afgelegd door [getuige] dateert van 23 mei 2024, ruim 7 jaar na het ten laste gelegde incident. Vanwege dit tijdverloop en de mogelijkheid dat de getuige haar verklaring heeft afgestemd op de verklaring van aangever dient de rechtbank behoedzaam om te gaan met haar verklaring. De rechtbank ziet dat de verklaring van [getuige] op de belangrijke onderdelen de verklaringen van aangever ondersteunt. Zowel [getuige] als aangever beschrijven de seksuele handelingen die verdachte bij aangever heeft verricht, te weten het door verdachte pijpen en aftrekken van aangever, alsook de plek waar dit gebeurde. Ook weet zij zich haar (afwijzende) reactie van destijds nog te herinneren. De rechtbank ziet evenwel dat de verklaring van [getuige] niet op ieder detail overeenstemt met de verklaring van aangever. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit haar verklaring niet minder betrouwbaar nu het niet ondenkbaar is dat deze verschillen te wijten zijn aan het verstreken tijdsverloop tussen het incident en de door [getuige] afgelegde verklaring. Er zijn geen aanwijzingen dat de verklaringen op elkaar zijn afgestemd. Dit alles overwegende maakt dat de rechtbank de verklaring van [getuige] betrouwbaar vindt en deze verklaring zal gebruiken voor het bewijs.
De ontuchtige handelingen
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, de verklaring van aangever tezamen met de verklaring van [getuige] , volgt dat verdachte aangever gedurende het paasweekend in 2017 heeft afgetrokken en gepijpt.
Aan de zorg en waakzaamheid toevertrouwd
Met de officier van justitie is de rechtbank ook van oordeel dat aangever destijds aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat om te kunnen spreken van “aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwen” geen juridische gezagsverhouding vereist is. Een feitelijke zorgplicht kan daarvoor voldoende zijn. De zorgplicht kan ook tijdelijk of gedeeltelijk zijn en er is geen wetenschap of uitdrukkelijke toestemming van de ouder(s) van de minderjarige vereist van de aanwezigheid van het slachtoffer bij de verdachte. Het antwoord op de vraag of een situatie zich voordoet waarin de minderjarige aan de zorg of de waakzaamheid van de verdachte is toevertrouwd, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, zoals het overwicht dat tussen de verdachte en de minderjarige bestaat op grond van de aard en graad van bloedverwantschap, de plaats waar de ten laste gelegde gedragingen plaatsvonden en de leeftijd van de verdachte en van de minderjarige alsmede de duur van de betrekking tussen beiden.
De rechtbank stelt vast dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat aangever regelmatig bij verdachte op het vakantiepark logeerde. Dit was in het begin wekelijks en vervolgens tweewekelijks. Aangever heeft hierover verklaard dat hij van verdachte de liefde kreeg die hij thuis niet kreeg en dat verdachte voor hem zorgde. Gedurende het paasweekend in 2017 verbleef aangever samen met [getuige] bij verdachte op het vakantiepark. Verdachte was toen 51 jaar en aangever net 16 jaar. In de jacuzzi bij het vakantiehuisje van verdachte hebben vervolgens de ten laste gelegde ontuchtige handelingen plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande en gelet op het verschil in leeftijd tussen verdachte en aangever, is de rechtbank van oordeel dat aangever, gedurende het paasweekend in 2017, aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd. Verder vindt de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat het paasweekend in 2017 begon op vrijdag 14 april 2017 en eindigde op maandag 17 april 2017.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 14 april 2017 tot en met 17 april 2017 ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde aangever.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op één tijdstip in de periode van 14 april 2017 tot en met 17 april 2017 in de gemeente Rhenen ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [2001] , door- de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond te nemen en- door die [slachtoffer] af te trekken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in het geval de rechtbank tot strafoplegging komt, verzocht om een taakstraf op te leggen. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zijn leven op de rit heeft en bij detentie zijn woning zal verlezen, hetgeen juist een recidiverisico oplevert.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan
Verdachte heeft zich in 2017 schuldig gemaakt aan ontucht met het slachtoffer. Het slachtoffer had destijds net de leeftijd van 16 jaar bereikt en was toevertrouwd aan de zorg en waakzaamheid van de toen 51-jarige verdachte. De ontuchtige handelingen bestonden uit het door verdachte aftrekken en pijpen van het slachtoffer. Dergelijk gedrag is ongepast en verwerpelijk. Verdachte heeft hiermee een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de door het slachtoffer ter zitting voorgedragen verklaring volgt dat het slachtoffer veel last heeft (en heeft gehad) van het handelen van verdachte. Hij heeft intensieve therapie gevolgd en heeft nog steeds moeite met intimiteit. De rechtbank rekent het verdachte bovendien zwaar aan dat hij de ontuchtige handelingen heeft gepleegd in het bijzijn van de vriendin van het slachtoffer, die destijds ook minderjarig was.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 14 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 2010 is veroordeeld voor een soortgelijk feit. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 7 november 2024, opgemaakt door B. Morre, reclasseringswerker. De reclassering stelt dat geen delict gerelateerde factoren kunnen worden aangewezen, dat verdachte zijn leven in praktische zin op orde heeft en dat geen duidelijk zicht is gekomen op de verdenking en het psychosociaal functioneren van verdachte. Het recidiverisico wordt als matig tot hoog geschat. De reclassering geeft aan dat alleen wanneer verdachte openheid geeft over het delict gedrag en bereidheid toont ambulante behandeling te ondergaan, bijzondere voorwaarden worden geïndiceerd. Ter zitting is die openheid en bereidheid niet getoond.
De straf
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur van de straf in het bijzonder laten meewegen dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank ziet, net als de reclassering, geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte ontkent het bewezenverklaarde en toont geen inzicht in zijn handelen. De rechtbank is wel van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Het voorwaardelijke deel dient als flinke stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden nogmaals de fout in te gaan. Om die reden verbindt de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel ook een proeftijd van 3 jaar.
Alles overwegende legt de rechtbank op een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
Omdat de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, legt de rechtbank een lagere straf op dan geëist.
De rechtbank ziet geen noodzaak in het opleggen van een contactverbod op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht omdat niet is gebleken dat verdachte in de afgelopen jaren contact heeft gezocht met het slachtoffer.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.770,-. Dit bedrag bestaat uit € 770,- materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht om het gevorderde bedrag te matigen. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de PTSS die verdachte heeft opgelopen niet alleen is veroorzaakt door het ten laste gelegde.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde heeft aangegeven dat hij vanwege de psychische gevolgen van het ten laste gelegde traumabehandeling heeft gehad en dat hij gediagnosticeerd is met complexe PTSS (CPTSS). De benadeelde heeft materiële schade voor een totaalbedrag van € 770,- gevorderd, bestaande uit het eigen risico voor de Zorgverzekering voor 2022 en 2023. Naar het oordeel van de rechtbank komt deze schade voor vergoeding in aanmerking nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende is komen vast te staan dat dit rechtstreekse schade is als gevolg van het bewezen verklaarde. Dat ook andere omstandigheden een rol kunnen hebben gespeeld bij het ontstaan van CPTSS bij het slachtoffer doet daar niet aan af. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek kan een benadeelde partij onder meer aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] in de huidige zaak met zich brengen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen.. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Benadeelde kwam gedurende een langere periode bij verdachte over de vloer en was aan de zorg en waakzaamheid van verdachte toevertrouwd. Verdachte heeft vervolgens misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en ontuchtige handelingen gepleegd met de destijds minderjarige benadeelde. De lichamelijke integriteit van benadeelde is daardoor in ernstige mate aangetast. De rechtbank acht een bedrag van € 3.500,- billijk, zal dit bedrag toewijzen en zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Veroordeling proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 4.270,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 52 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Voor de vaststelling van de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de materiële schade, geldt dat onduidelijk is wanneer het eigen risico 2022 en 2023 is betaald. Vandaar dat wordt gekozen voor de datum van indiening van de vordering, te weten 7 november 2024. Voor de immateriële schade geldt als aanvangsdatum van de wettelijke rente de (eind)datum van het bewezen verklaarde feit, te weten 17 april 2017.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf (12) maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van zes (6) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van drie (3) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 4.270,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij de wettelijke rente wordt berekend vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum per schadepost tot aan de dag van volledige betaling:
  • de materiële schade: over een bedrag van € 770,- vanaf 7 november 2024;
  • de immateriële schade: over een bedrag van € 3.500,- vanaf 17 april 2017;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 4.270,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 52 dagen gijzeling, waarbij de wettelijke rente wordt berekend vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum per schadepost tot aan de dag van volledige betaling:
  • de materiële schade: over een bedrag van € 770,- vanaf 7 november 2024;
  • de immateriële schade: over een bedrag van € 3.500,- vanaf 17 april 2017;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. S.E. van den Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 december 2024.
mr. A.J. Reitsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 april 2013 tot en met 10 april 2017 in de gemeente Rhenen en/of in Zwitserland, met [slachtoffer] (geboren op [2001] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- die [slachtoffer] afgetrokken en/of
- de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond gebracht en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 april 2017 tot en met 17 april 2017 in de gemeente Rhenen ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer] , geboren op [2001] , door
- de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond te nemen en/of
- door die [slachtoffer] af te trekken;
( art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 april 2017 tot en met 17 april 2017 in de gemeente Rhenen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
-die [slachtoffer] in een ongelijkwaardige en/of afhankelijke relatie met hem, verdachte, te brengen en/of te houden, gelet op de kwetsbaarheid en/of jonge leeftijd van die [slachtoffer] en/of
- het (aldus) - ook door het leeftijdsverschil en/of het feitelijk overwicht - doen opleveren, althans doen ontstaan, van een zodanige psychische druk dat die [slachtoffer] geen weerstand kon bieden, in ieder geval het doen ontstaan van een situatie waarijn die [slachtoffer] geen "nee" kon zeggen, [slachtoffer] (geboren op [2001] ) heeft gedwongen tot het plegen en/of
dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het aftrekken van die [slachtoffer] door hem, verdachte, en/of
- het in de mond nemen van de penis van die [slachtoffer] door hem, verdachte;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 juni 2024, genummerd MDRBC24078, met als aanduiding NOVUM75, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 t/m 31. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 18.
3.Pagina 17.
4.Pagina 18.
5.Pagina 20.
6.Pagina 25.
7.Pagina 21.
8.Pagina 29.